ECLI:NL:RBNHO:2021:10273

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
15/117199-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op noodweerexces in strafzaak met poging tot doodslag

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 november 2021 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte had op 30 april 2021 in Den Helder, tijdens een confrontatie met de aangever, vier keer met een mes gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding door de aangever, die hem en zijn vriendin had achtervolgd en geslagen. De verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer en noodweerexces. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat zijn handelen voortkwam uit een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de aanranding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte verder is gegaan dan geboden was in zijn verdediging, maar dat de omstandigheden, waaronder de PTSS van de verdachte, hebben bijgedragen aan zijn reactie. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en het mes dat in beslag was genomen, onttrokken aan het verkeer. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte niet strafbaar was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/117199-21 (P)
Uitspraakdatum: 15 november 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
ten tijde van de zitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Boheur en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 april 2021 te Den Helder, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven te beroven, die [naam] vier keer, althans één of meerdere ke(e)r(en), met een mes in de borst(streek) en/of buik(streek) en/of flank(en) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit. De verdachte heeft bekend eenmaal te hebben gestoken. De beperkte medische informatie in het dossier zegt echter niets over de aard en de intensiteit van de bij het slachtoffer aangetroffen steken. Daardoor blijkt niet eenduidig dat bij de individuele verwondingen dan wel combinatie van verwondingen naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer aanwezig is geweest.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank stelt vast dat de personen die op de plaats delict aanwezig waren, te weten de verdachte, zijn vriendin [naam vriendin] en aangever [naam] , geen van drieën concreet en gedetailleerd hebben kunnen verklaren over de gang van zaken tijdens het ontstaan van de verwondingen van aangever. Daarom staat ter beoordeling welke bewijsmiddelen overigens aan de processtukken kunnen worden ontleend.
De door rechtbank gebruikte bewijsmiddelen houden onder meer het volgende in.
De verdachte heeft verklaard dat hij zich herinnert dat hij heeft gestoken. De getuige [getuige 1] , die op korte afstand stond, heeft gezien dat de verdachte viermaal een steekbeweging maakte. Aangever is met spoed naar het ziekenhuis vervoerd en direct geopereerd aan vier letsels in de buik, borst en flank, waarbij een klaplong en twee maagwandperforaties zijn geconstateerd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangever vier keer heeft gestoken. Qua aard, spreiding en aantal kan het niet anders dan dat de letsels direct in verband staan met de door [getuige 1] waargenomen steekbewegingen van de verdachte. Naar algemene ervaringsregels is bij het steken in het lichaam op plekken waar zich vitale delen bevinden (zoals de maag en longen) de kans op het intreden van de dood aanmerkelijk. Door tijdens een gevecht een mes in de hand nemen en aangever op dergelijke vitale plekken te steken, heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit tot de dood van aangever zou leiden. Daarom acht de rechtbank bewezen dat de verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. Het ten laste gelegde is daarom bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 30 april 2021 te Den Helder, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam] opzettelijk van het leven te beroven, die [naam] vier keer, met een mes in de borst en buik en flank heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Beroep op noodweer
4.1
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op noodweer en verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Gedurende een lange periode zijn er incidenten en bedreigingen geweest uit de hoek van aangever, waarvan de verdachte en zijn vriendin meldingen hebben gedaan bij de politie. Sinds die tijd leven zij in angst.
Die bewuste dag heeft aangever de confrontatie opgezocht. Er was sprake van een directe en wederrechtelijke aanranding van de verdachte en zijn vriendin. Verdediging was noodzakelijk, nu onttrekken niet mogelijk was (subsidiariteitsvereiste). Aangever bleef de verdachte achtervolgen en hem en zijn vriendin slaan. Pas nadat de verdachte de vuistslagen van aangever heeft moeten incasseren en aangever ook zijn vriendin had geslagen, heeft de verdachte in een reflex het mes gepakt en heeft hij aangever letsel toegebracht, waarna de aanval van aangever werd beëindigd. De verdachte is niet door blijven steken. Onder de gegeven omstandigheden stond de wijze van verdedigen door de verdachte in een redelijke verhouding tot de op hem uitgeoefende aanranding (proportionaliteitsvereiste).
4.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de reactie van de verdachte (viermaal steken met een mes) niet in verhouding staat tot de aanval van aangever (het stompen van de verdachte en ook van diens vriendin). Daarmee is niet voldaan aan de proportionaliteitseis, zodat het beroep op noodweer niet kan slagen.
4.3
Oordeel rechtbank
Juridisch kader noodweer
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is “geboden door de noodzakelijke verdediging” worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht.
Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Die noodzaak heeft niet bestaan als in redelijkheid van de verdachte had kunnen worden gevergd dat hij zich zou hebben onttrokken aan de aanranding.
De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. De rechter beoordeelt of er sprake is van een redelijke verhouding tussen aard en intensiteit van de aanranding enerzijds en de gekozen wijze van verdediging anderzijds. In de rechtspraak is aanvaard dat aan de hand van deze maatstaf met terughoudendheid moet worden getoetst.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank acht op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk geworden dat de gang van zaken direct voorafgaand aan en tijdens het delict als volgt is geweest.
Die bewuste dag bevond aangever zich in een woning bij een vriend waar de verdachte en zijn vriendin voorbij liepen. Aangever is toen achter de verdachte en zijn vriendin aangelopen. Hij riep dat de verdachte hem nog geld moest betalen. Zoals blijkt uit diverse verklaringen, wilde aangever “verhaal halen” (zie getuige [getuige 2] , pagina 97; getuige [getuige 3] , pagina 100). De verdachte en zijn vriendin liepen door, maar aangever bleef hen achtervolgen. Vervolgens heeft aangever de verdachte, blijkens diens verklaringen, tweemaal van achteren op het hoofd geslagen. De derde klap trof de hoogzwangere vriendin van de verdachte (zie de verklaringen van de verdachte, afgelegd bij de politie, pagina 28 en ter terechtzitting van 1 november 2021, en [naam vriendin] , pagina 91). Nu de verklaringen van aangever, die weinig tot geen herinneringen heeft aan de gang van zaken, geen aanknopingspunten bieden voor de slotsom dat het verloop van de gebeurtenissen op de plaats delict anders is geweest, gaat de rechtbank uit van dit door aangever gepleegde geweld. Direct daarna heeft de verdachte het mes uit zijn werkbroek gepakt en aangever daarmee viermaal gestoken
Beoordeling van het beroep op noodweer
Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte en zijn vriendin, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Verder kon naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet van de verdachte worden gevergd dat hij zich aan de aanranding zou onttrekken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte en zijn vriendin aanvankelijk zijn doorgelopen, maar aangever hen bleef achtervolgen en hen heeft geslagen. Bovendien was aangever blijkens diens eigen verklaring boos. Vluchten was op dat moment geen reële optie voor de verdachte, gelet op de vergevorderde zwangerschap van zijn vriendin.
De rechtbank is echter van oordeel dat de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte, ook als de voorgeschreven terughoudende wijze van beoordelen wordt gevolgd, niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Gelet op de aard van de aanval, te weten het slaan met de hand of vuist, waren het door de verdachte gekozen verdedigingsmiddel (een mes) en de wijze waarop hij dit heeft aangewend (door vier keer te steken in vitale delen van het lichaam) disproportioneel. Van de verdachte had in redelijkheid mogen worden gevergd dat hij zich op een minder ingrijpende wijze tegen de hierboven beschreven aanranding zou hebben verdedigd. Door het mes te hanteren zoals bewezenverklaard, is de verdachte buiten de grenzen van een noodzakelijke verdediging getreden. Het is niet aannemelijk geworden dat de verdachte zich in een situatie bevond die tot deze wijze van zelfverdediging noopte. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Beroep op noodweerexces
5.1
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting ook een beroep gedaan op noodweerexces en verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. De overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging is het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt. In zijn eerste verklaring bij de politie vertelt de verdachte dat het zwart voor zijn ogen werd toen – nadat hij eerst al tweemaal geslagen was – ook zijn vriendin door de verdachte werd geslagen. Ook tijdens het tweede verhoor bevestigt de verdachte dat de gebeurtenissen, zeker kort na het incident, hem niet helder maar juist wazig voor de geest stonden. De verdachte liep over van emoties (verdriet, boosheid, angst). In het rapport van de psycholoog en de antwoorden van de psycholoog op de aanvullende vragen wordt benadrukt dat de verdachte een PTSS-stoornis heeft, die is veroorzaakt mede door de ervaringen met aangever in het verleden en door andere incidenten waarvan hij en zijn vriendin het slachtoffer zijn geweest. Deze aanwezige stoornis vertroebelde het denken van de verdachte. De angstreactie werd geïntensiveerd en de wilsvrijheid werd beperkt.
5.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweerexces niet kan slagen. De Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2009:BH0180) heeft eerder overwogen dat geen beroep kan worden gedaan op noodweerexces indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie. Bij de casus in genoemd arrest ging het om kwaadheid. Dat kan in deze zaak worden vervangen door verdriet of angst. Mede gelet op (i) het rapport van de psycholoog waarin de PTSS van verdachte wordt geconstateerd en (ii) de verklaringen van de verdachte dat hij angst had voor aangever, was de hevige gemoedsbeweging in essentie terug te voeren op het verleden. De verdachte is daarom strafbaar, aldus de officier van justitie.
5.3
Oordeel rechtbank
Juridisch kader noodweerexces
Voor noodweerexces geldt dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging onder meer sprake kan zijn indien de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was.
Uit het wettelijk vereiste dat de gedraging het “onmiddellijk gevolg” moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde “onmiddellijk gevolg” kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Voorts kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn.
Hiervoor is vastgesteld dat de verdachte zich op het moment van het slaan door aangever, en dan met name het moment waarop zijn hoogzwangere vriendin werd geraakt, geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever en dat de verdachte daarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Beoordeeld moet worden of aannemelijk is geworden dat de verdachte verder is gegaan dan geboden was als onmiddellijk gevolg van een hevige, door die aanranding veroorzaakte, gemoedsbeweging.
Feiten en omstandigheden
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij uit angst heeft gehandeld: “
Er ging op dat moment zoveel door mijn hoofd en er waren zoveel emoties. De angst om neergeslagen te worden, de angst dat mijn vriendin pijn zou lijden. Pas op het moment dat ik in de politieauto plaatsnam, besefte ik wat er was gebeurd.” De verdachte heeft bovendien bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij al langere tijd bang is voor aangever. Deze heeft hem in 2016 ervan beschuldigd dat hij zijn auto met verf zou hebben besmeurd. Daarvan is melding gemaakt bij de politie. Aangever heeft daarbij overigens tegen de politie gezegd dat hij een andere persoon dan de verdachte hiervan verdacht. Kort daarna is de verdachte, blijkens een door hem gedane melding bij de politie, achtervolgd door een groep personen voorzien van onder meer honkbalknuppels en messen, waarvan aangever deel uitmaakte. Volgens de verdachte hebben zich meer incidenten met aangever voorgedaan, maar in dit kader kan in het midden blijven of dit is gebeurd nu daarvan overigens geen bevestiging in het dossier is aangetroffen.
Dat de verdachte tijdens het incident bevangen raakte door angst blijkt ook uit de verklaring van zijn vriendin. Direct na het incident heeft de verdachte op de vraag van zijn vriendin waarom hij had gestoken, geantwoord dat hij “
gewoon bang” was (verklaring getuige [naam vriendin] , pagina 91). Deze angst is geluxeerd door de PTSS waaraan de verdachte lijdt. Dit is verduidelijkt in de Pro Justitia rapportage van 20 juli 2021 (opgesteld door
[naam] , GZ-psycholoog) en de antwoorden van de psycholoog van 31 augustus 2021 op aanvullende vragen van de officier van justitie en de raadsman. De psycholoog heeft als volgt gerapporteerd.
“Er is bij betrokkene sprake van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde waren de PTSS alsook trekken van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis aanwezig. Het zien van de bekende van betrokkene [de rechtbank begrijpt: aangever] bracht bij betrokkene een primaire angstreactie teweeg en leidde tot een verhoogde staat van alertheid. De rookdetector (amygdala) in zijn hoofd slaat alarm en veroorzaakt in eerste instantie een “flight”-reactie. De initiële flight-reactie lijkt hier, in ieder geval voor heel even, onderdrukt / geremd te worden, ingegeven volgens zijn zeggen door de wetenschap dat zijn hoogzwangere vriendin niet met hem kan vluchten welk vrijelijk vertaald zou kunnen worden naar “ontsnappen” is onmogelijk.Hierop incasseert (volgens zijn zeggen voor heel even) betrokkene de klappen die hij op zijn achterhoofd zou krijgen om vervolgens in een “fight” reactie te schieten welk in de literatuur beschreven wordt als een “uiterste vorm van reactieve agressie” op een door betrokkene als levensbedreigende ervaren situatie. Betrokkene heeft zich vervolgens verdedigd met een mes. Het is volgens betrokkene de angst die hem regeert. Betrokkene is niet behept met een beperkte impulscontrole en hieruit voortvloeiend agressie-regulatie problematiek. Er is (zelfs meer dan) voldoende remming aanwezig in betrokkene, bezien vanuit de opbouw van zijn persoonlijkheidsstructuur waaronder ook een intacte gewetensfunctie valt weg te schrijven. Het is veel meer voorstelbaar dat de reeds aanwezige PTSS zijn denken vertroebelde, de angstreactie nog meer intensiveerde, zijn wilsvrijheid beperkt geraakte waardoor zijn handelen gekleurd werd.”
De rechtbank maakt voorts uit het rapport van de psycholoog op dat ook andere, meer recente ervaringen van de verdachte en zijn vriendin, waaronder brandstichting en vernieling aan hun woning, met de ontwikkeling van de PTSS in verband kunnen worden gebracht. De verdachte vermoedt dat aangever hierbij ook een actieve betrokkenheid heeft gehad. Maar naar het oordeel van de rechtbank kan dit buiten beschouwing blijven nu het in de kern gaat om de vaststelling van de aanwezigheid van de stoornis als zodanig, die ten tijde van het feit, zo begrijpt de rechtbank de psycholoog, in zeer aanzienlijke mate, de door de aanval opgeroepen gemoedsbeweging heeft versterkt.
Beoordeling van het beroep op noodweerexces
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het voorgaande, aannemelijk geworden dat de verdachte verder is gegaan dan geboden was als onmiddellijk gevolg van een hevige door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft reactief gehandeld naar aanleiding van de gedragingen van aangever. Toen vluchten niet mogelijk bleek, heeft de verdachte de aanval van aangever – mede onder invloed van de al bestaande PTSS – als een levensbedreigende situatie ervaren, waarbij hij werd beheerst door angst. Blijkens het rapport van de psycholoog heeft de PTSS het denken van de verdachte vertroebeld en zijn angstreactie geïntensiveerd. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als een hevige gemoedsbeweging.
Verder acht de rechtbank aannemelijk dat de aanranding als zodanig van doorslaggevend belang is geweest voor het ontstaan van deze gemoedsbeweging. Pas toen de verdachte tijdens het incident voelde niet te kunnen vluchten, heeft dit bij de verdachte een fight-reactie teweeg gebracht. De heftige gemoedsbeweging heeft vervolgens geleid tot een disproportionele verdediging door de verdachte.
Dit impliceert dat de officier van justitie niet wordt gevolgd in haar standpunt over de dominante emotie van de verdachte tijdens het incident. De verklaringen van de verdachte houden in de kern in dat hij gedreven werd door angst. Deze angst ontstond direct na en als gevolg van de aanranding door aangever. De PTSS van de verdachte heeft bovendien bijgedragen aan de heftigheid van de gemoedsbeweging die zich van de verdachte meester maakte. De stukken van het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting bieden aanknopingspunten dat de verdachte vanuit een andere emotie dan vanuit die angst heeft gehandeld. De omstandigheid dat de PTSS waaraan de verdachte lijdt mogelijk mede zijn oorsprong heeft in eerdere agressie van de zijde van de aangever werpt daarop geen ander licht.
Uit de maatstaf zoals de rechtbank die hiervoor heeft aangehaald, kan worden afgeleid dat de intensiteit van de gekozen wijze van zelfverdediging onder omstandigheden toch geen beroep op noodweerexces toelaat. Dat zou mogelijk aan de orde kunnen zijn als de opgewekte gemoedsbeweging, zoals gerapporteerd door de verdachte of anderszins gereconstrueerd, niet zodanig intensief is geweest dat hieruit het toegepaste geweld in zijn volle omvang en ernst kan worden begrepen. De rechtbank heeft die vraag onder ogen gezien nu de verdachte zeer ver is gegaan in zijn verdediging, namelijk door vier maal potentieel dodelijke steken toe te brengen aan aangever. De slotsom op grond van het voorgaande is evenwel dat de gemoedsbeweging voor de verdachte zo overweldigend is geweest dat hij niet meer tot betekenisvolle maatvoering in de geweldstoepassing in staat kon worden geacht.
Naar het oordeel van de rechtbank komt aan de verdachte dan ook een beroep op noodweerexces toe, zodat hij ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank staat tot slot stil bij de mogelijke betekenis van haar beslissing voor aangever, zijn naasten en getuigen, gelet op de zeer aanzienlijke gevolgen van het handelen van de verdachte. Ook zal de beslissing mogelijk voor anderen vragen oproepen.
Allereerst is van belang om op te merken dat de toets of iemand zichzelf mocht verdedigen tegen geweld of een aanval nog steeds streng is. In de meeste gevallen wordt een beroep op noodweer afgewezen. Noodweerexces, zoals in deze zaak, wordt zelfs maar hoogstzelden aangenomen door de rechter. Meestal is de conclusie dat een verdachte zich had moeten en kunnen inhouden en/of dat hij niet zodanig van slag was dat te begrijpen valt dat hij door het lint ging na een aanval. Dit betekent dat hier sprake is van een tamelijk uitzonderlijke situatie. Dat heeft de rechtbank hiervoor gemotiveerd.
Voor zulke uitzonderlijke situaties biedt de wet de mogelijkheid aan de rechter om te beslissen dat de verdachte niet wordt gestraft. Voor het slachtoffer van het geweld kan dat moeilijk te accepteren zijn. Die leeft met de gevolgen daarvan. Dat geldt ook voor de mensen in zijn directe omgeving. Maar daar staat tegenover dat een veroordeling van de verdachte en het opleggen van een straf onder de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank geen redelijke uitkomst van deze strafzaak zou zijn geweest.

6.Beslissing op het beslag

Onder de verdachte is inbeslaggenomen het mes (goednummer [nummer] ) en kleding.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het mes verbeurd zal verklaren en zal gelasten dat de kleding aan de verdachte wordt teruggegeven.
De verdediging heeft verzocht de nieuwe werkkleding aan de verdachte terug te geven.
Het mes
Nu de verdachte niet wordt veroordeeld wegens een strafbaar feit, kan de door de officier van justitie gevorderde straf van verbeurdverklaring van het mes niet worden opgelegd.
Wel dient het mes naar het oordeel van de rechtbank te worden onttrokken aan het verkeer. Blijkens artikel 36b, eerste lid sub 3, Sr is onttrekking aan het verkeer van voorwerpen onder meer mogelijk indien wordt vastgesteld dat daarmee een strafbaar feit is begaan (ook indien sprake is van ontslag van alle rechtsvervolging) en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met het mes is begaan. Ook is het ongecontroleerde bezit van het mes in strijd met de wet, nu dit een wapen betreft in de zin van artikel 2, lid 1, categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie, dat strafbaar is gesteld in artikel 27, lid 1 en artikel 54 van de Wet wapens en munitie (zie het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant D.M. Kenter, gedateerd 23 juni 2021, pagina 72A en 72B).
Daarmee is aan de wettelijke vereisten voldaan.
Kleding verdachte
De rechtbank zal gelasten dat de inbeslaggenomen kleding van de verdachte aan hem wordt teruggegeven.

7.Vorderingen benadeelde partijen

Mr. J.A. van der Lem heeft namens de benadeelde partijen [aangever] en [getuige 2] vorderingen tot schadevergoeding ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zouden hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade van [aangever] bestaat uit:
  • Materieel(totaal € 13.234,27):
    € 372,00 daggeld ziekenhuis
    € 93,08 medicatie en thermometer
    € 51,47 ziekbed thuis
    € 289,82 kleding riem en schoenen
    € 169,00 reparatie telefoon
    € 4.713,53 verlies arbeidsvermogen i.v.m. ziekte
    € 7.545,37 inkomstenderving
  • Immaterieel€ 20.000,00.
De gestelde schade van [getuige 2] bestaat uit:
-
Materieel(totaal € 550,16)
€ 344,96 reiskosten NZW (verplaatste schade)
€ 34,50 parkeerkosten NZW (verplaatste schade)
€ 60,84 reis- en parkeerkosten advocaat
€ 96,04 reiskosten bezoeken psycholoog
€ 13,82 medicijnen
-
Immaterieel€ 10.000,00 aan shockschade.
Beoordeling
Artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) luidt, voor zover hier van belang:
De benadeelde partij zal alleen ontvankelijk zijn in haar vordering indien:
a) de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Nu de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar is en hem reeds daarom geen straf wordt opgelegd, kunnen de benadeelde partijen niet in hun vordering worden ontvangen. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat met het opleggen van een maatregel, zoals bedoeld in artikel 361, tweede lid onder a Sv, niet de onder 6 genoemde maatregel van onttrekking aan het verkeer wordt bedoeld.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Bijkomende maatregel - onttrekking aan het verkeer
Onttrekt aan het verkeer: 1 mes (goednummer [nummer] ).
Gelast dat de inbeslaggenomen kleding van de verdachte aan de verdachte wordt teruggegeven.
Verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [getuige 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.M. Steinhaus, voorzitter,
mr. E.M. van Poecke en mr. I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 november 2021.
Mr. Hendriks is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.