5.3Oordeel rechtbank
Juridisch kader noodweerexces
Voor noodweerexces geldt dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging onder meer sprake kan zijn indien de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was.
Uit het wettelijk vereiste dat de gedraging het “onmiddellijk gevolg” moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde “onmiddellijk gevolg” kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Voorts kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn.
Hiervoor is vastgesteld dat de verdachte zich op het moment van het slaan door aangever, en dan met name het moment waarop zijn hoogzwangere vriendin werd geraakt, geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever en dat de verdachte daarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Beoordeeld moet worden of aannemelijk is geworden dat de verdachte verder is gegaan dan geboden was als onmiddellijk gevolg van een hevige, door die aanranding veroorzaakte, gemoedsbeweging.
Feiten en omstandigheden
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij uit angst heeft gehandeld: “
Er ging op dat moment zoveel door mijn hoofd en er waren zoveel emoties. De angst om neergeslagen te worden, de angst dat mijn vriendin pijn zou lijden. Pas op het moment dat ik in de politieauto plaatsnam, besefte ik wat er was gebeurd.” De verdachte heeft bovendien bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij al langere tijd bang is voor aangever. Deze heeft hem in 2016 ervan beschuldigd dat hij zijn auto met verf zou hebben besmeurd. Daarvan is melding gemaakt bij de politie. Aangever heeft daarbij overigens tegen de politie gezegd dat hij een andere persoon dan de verdachte hiervan verdacht. Kort daarna is de verdachte, blijkens een door hem gedane melding bij de politie, achtervolgd door een groep personen voorzien van onder meer honkbalknuppels en messen, waarvan aangever deel uitmaakte. Volgens de verdachte hebben zich meer incidenten met aangever voorgedaan, maar in dit kader kan in het midden blijven of dit is gebeurd nu daarvan overigens geen bevestiging in het dossier is aangetroffen.
Dat de verdachte tijdens het incident bevangen raakte door angst blijkt ook uit de verklaring van zijn vriendin. Direct na het incident heeft de verdachte op de vraag van zijn vriendin waarom hij had gestoken, geantwoord dat hij “
gewoon bang” was (verklaring getuige [naam vriendin] , pagina 91). Deze angst is geluxeerd door de PTSS waaraan de verdachte lijdt. Dit is verduidelijkt in de Pro Justitia rapportage van 20 juli 2021 (opgesteld door
[naam] , GZ-psycholoog) en de antwoorden van de psycholoog van 31 augustus 2021 op aanvullende vragen van de officier van justitie en de raadsman. De psycholoog heeft als volgt gerapporteerd.
“Er is bij betrokkene sprake van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde waren de PTSS alsook trekken van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis aanwezig. Het zien van de bekende van betrokkene [de rechtbank begrijpt: aangever] bracht bij betrokkene een primaire angstreactie teweeg en leidde tot een verhoogde staat van alertheid. De rookdetector (amygdala) in zijn hoofd slaat alarm en veroorzaakt in eerste instantie een “flight”-reactie. De initiële flight-reactie lijkt hier, in ieder geval voor heel even, onderdrukt / geremd te worden, ingegeven volgens zijn zeggen door de wetenschap dat zijn hoogzwangere vriendin niet met hem kan vluchten welk vrijelijk vertaald zou kunnen worden naar “ontsnappen” is onmogelijk.Hierop incasseert (volgens zijn zeggen voor heel even) betrokkene de klappen die hij op zijn achterhoofd zou krijgen om vervolgens in een “fight” reactie te schieten welk in de literatuur beschreven wordt als een “uiterste vorm van reactieve agressie” op een door betrokkene als levensbedreigende ervaren situatie. Betrokkene heeft zich vervolgens verdedigd met een mes. Het is volgens betrokkene de angst die hem regeert. Betrokkene is niet behept met een beperkte impulscontrole en hieruit voortvloeiend agressie-regulatie problematiek. Er is (zelfs meer dan) voldoende remming aanwezig in betrokkene, bezien vanuit de opbouw van zijn persoonlijkheidsstructuur waaronder ook een intacte gewetensfunctie valt weg te schrijven. Het is veel meer voorstelbaar dat de reeds aanwezige PTSS zijn denken vertroebelde, de angstreactie nog meer intensiveerde, zijn wilsvrijheid beperkt geraakte waardoor zijn handelen gekleurd werd.”
De rechtbank maakt voorts uit het rapport van de psycholoog op dat ook andere, meer recente ervaringen van de verdachte en zijn vriendin, waaronder brandstichting en vernieling aan hun woning, met de ontwikkeling van de PTSS in verband kunnen worden gebracht. De verdachte vermoedt dat aangever hierbij ook een actieve betrokkenheid heeft gehad. Maar naar het oordeel van de rechtbank kan dit buiten beschouwing blijven nu het in de kern gaat om de vaststelling van de aanwezigheid van de stoornis als zodanig, die ten tijde van het feit, zo begrijpt de rechtbank de psycholoog, in zeer aanzienlijke mate, de door de aanval opgeroepen gemoedsbeweging heeft versterkt.
Beoordeling van het beroep op noodweerexces
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op het voorgaande, aannemelijk geworden dat de verdachte verder is gegaan dan geboden was als onmiddellijk gevolg van een hevige door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft reactief gehandeld naar aanleiding van de gedragingen van aangever. Toen vluchten niet mogelijk bleek, heeft de verdachte de aanval van aangever – mede onder invloed van de al bestaande PTSS – als een levensbedreigende situatie ervaren, waarbij hij werd beheerst door angst. Blijkens het rapport van de psycholoog heeft de PTSS het denken van de verdachte vertroebeld en zijn angstreactie geïntensiveerd. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als een hevige gemoedsbeweging.
Verder acht de rechtbank aannemelijk dat de aanranding als zodanig van doorslaggevend belang is geweest voor het ontstaan van deze gemoedsbeweging. Pas toen de verdachte tijdens het incident voelde niet te kunnen vluchten, heeft dit bij de verdachte een fight-reactie teweeg gebracht. De heftige gemoedsbeweging heeft vervolgens geleid tot een disproportionele verdediging door de verdachte.
Dit impliceert dat de officier van justitie niet wordt gevolgd in haar standpunt over de dominante emotie van de verdachte tijdens het incident. De verklaringen van de verdachte houden in de kern in dat hij gedreven werd door angst. Deze angst ontstond direct na en als gevolg van de aanranding door aangever. De PTSS van de verdachte heeft bovendien bijgedragen aan de heftigheid van de gemoedsbeweging die zich van de verdachte meester maakte. De stukken van het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting bieden aanknopingspunten dat de verdachte vanuit een andere emotie dan vanuit die angst heeft gehandeld. De omstandigheid dat de PTSS waaraan de verdachte lijdt mogelijk mede zijn oorsprong heeft in eerdere agressie van de zijde van de aangever werpt daarop geen ander licht.
Uit de maatstaf zoals de rechtbank die hiervoor heeft aangehaald, kan worden afgeleid dat de intensiteit van de gekozen wijze van zelfverdediging onder omstandigheden toch geen beroep op noodweerexces toelaat. Dat zou mogelijk aan de orde kunnen zijn als de opgewekte gemoedsbeweging, zoals gerapporteerd door de verdachte of anderszins gereconstrueerd, niet zodanig intensief is geweest dat hieruit het toegepaste geweld in zijn volle omvang en ernst kan worden begrepen. De rechtbank heeft die vraag onder ogen gezien nu de verdachte zeer ver is gegaan in zijn verdediging, namelijk door vier maal potentieel dodelijke steken toe te brengen aan aangever. De slotsom op grond van het voorgaande is evenwel dat de gemoedsbeweging voor de verdachte zo overweldigend is geweest dat hij niet meer tot betekenisvolle maatvoering in de geweldstoepassing in staat kon worden geacht.
Naar het oordeel van de rechtbank komt aan de verdachte dan ook een beroep op noodweerexces toe, zodat hij ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank staat tot slot stil bij de mogelijke betekenis van haar beslissing voor aangever, zijn naasten en getuigen, gelet op de zeer aanzienlijke gevolgen van het handelen van de verdachte. Ook zal de beslissing mogelijk voor anderen vragen oproepen.
Allereerst is van belang om op te merken dat de toets of iemand zichzelf mocht verdedigen tegen geweld of een aanval nog steeds streng is. In de meeste gevallen wordt een beroep op noodweer afgewezen. Noodweerexces, zoals in deze zaak, wordt zelfs maar hoogstzelden aangenomen door de rechter. Meestal is de conclusie dat een verdachte zich had moeten en kunnen inhouden en/of dat hij niet zodanig van slag was dat te begrijpen valt dat hij door het lint ging na een aanval. Dit betekent dat hier sprake is van een tamelijk uitzonderlijke situatie. Dat heeft de rechtbank hiervoor gemotiveerd.
Voor zulke uitzonderlijke situaties biedt de wet de mogelijkheid aan de rechter om te beslissen dat de verdachte niet wordt gestraft. Voor het slachtoffer van het geweld kan dat moeilijk te accepteren zijn. Die leeft met de gevolgen daarvan. Dat geldt ook voor de mensen in zijn directe omgeving. Maar daar staat tegenover dat een veroordeling van de verdachte en het opleggen van een straf onder de gegeven omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank geen redelijke uitkomst van deze strafzaak zou zijn geweest.