ECLI:NL:RBNHO:2021:10100

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
C/15/320413 / HA RK 21/183
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak met getuige onder bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland op 21 oktober 2021 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door de raadsvrouw van de verzoeker, mr. N.W.A. Dekens. Het wrakingsverzoek richtte zich tegen de rechter-commissaris, mr. M. Woerdman, die had besloten een getuige de status ex artikel 190 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering toe te kennen. Dit besluit hield in dat de getuige tijdens de ondervraging een bivakmuts moest dragen, wat volgens de verzoeker de verdediging in haar rechten zou schaden. De verzoeker betoogde dat de rechter-commissaris de schijn van partijdigheid op zich had geladen door deze beslissing te nemen en niet in te gaan op minder verstrekkende maatregelen.

De wrakingskamer oordeelde dat de rechter-commissaris de orde en gang van zaken tijdens het verhoor bepaalt en dat beslissingen hierover niet grond voor wraking kunnen opleveren. De feiten en omstandigheden die door de verzoeker naar voren zijn gebracht, gaven geen aanleiding om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter-commissaris. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek lichtvaardig was ingediend en dat er sprake was van misbruik van het rechtsmiddel wraking. Daarom werd het verzoek afgewezen en werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker tegen de rechter-commissaris niet in behandeling zou worden genomen.

De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De rechtbank heeft tevens bevolen dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/320413/HA RK 21/183
Beslissing van 21 oktober 2021
op het verzoek tot wraking ingediend namens:
[verzoeker] ,
door zijn raadsvrouw mr. N.W.A. Dekens, advocaat te Amsterdam.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. M. Woerdman,
hierna te noemen: de rechter-commissaris.

1.Procesverloop

1.1
Mr. Dekens heeft op 20 september 2021 schriftelijk de wraking verzocht van de rechter-commissaris in de bij deze rechtbank, team Kabinet RC, locatie Haarlem aanhangige zaak met als parketnummer 15/044882-20 hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust en heeft op 20 september 2021 schriftelijk op het verzoek gereageerd. De officier van justitie in de hoofdzaak -mr. drs. J.J. van Bree- heeft op 21 september 2021 eveneens schriftelijk gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 7 oktober 2021. Mr. Dekens, de rechter-commissaris en de officier van justitie zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Mr. Dekens is verschenen. De rechter-commissaris en de officier van justitie in de hoofdzaak hebben bericht dat zij van de geboden gelegenheid geen gebruik willen maken en zij zijn niet verschenen.

2.Het standpunt van verzoeker

Mr. Dekens heeft namens verzoeker ter onderbouwing van het verzoek - samengevat - het volgende aangevoerd.
In het strafrechtelijk onderzoek tegen verzoeker (en medeverdachten), heeft de rechter-commissaris de vordering van de officier van justitie om [nummer getuige] de status van artikel 190 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) toe te kennen toegewezen. De rechter-commissaris heeft vervolgens bepaald dat deze getuige op 20 september 2020 zal worden gehoord voorzien van een bivakmuts over het hoofd. Mr. Dekens heeft hiertegen op 16 september 2021 bezwaar gemaakt. Zij heeft betwist dat genoemde getuige de status van artikel 190 lid 3 Sv zou moet krijgen, met name omdat het om een besloten verhoor gaat waar uitsluitend advocaten, een officier van justitie, een rechter en een griffier bij aanwezig zijn. Haar voornaamste bezwaar betreft de wijze waaarop de rechter-comissaris het verhoor wil laten plaatsvinden, omdat zij meent dat het ondervraginsrecht van de verdediging hierdoor te zeer beperkt wordt. Mr. Dekens heeft een voorstel gedaan om de getuige op een andere - minder verstrekkende - wijze te horen. Op 17 september 2021 heeft de rechter-commissiaris meegedeeld dat zij bij haar beslissing blijft om [nummer getuige] met een bivakmuts op te horen en daarbij een toelichting gegeven. Mr. Dekens heeft hiertegen nogmaals gemotiveerd bezwaar gemaakt en verzocht het standpunt te herzien om de verdediging in haar bezwaren tegemoet te komen. De rechter-commissaris was hiertoe niet bereid.
Mr. Dekens heeft de rechter-commissaris vervolgens gewraakt, omdat zij meent dat de rechter-commissaris de schijn van partijdigheid op zijn minst op zich heeft geladen op grond van het volgende:
  • het gegronde vermoeden dat artikel 190 Sv vereist voor het toekennen van de status uit artikel 190 lid 3 Sv is dusdanig algemeen gesteld, dat op basis daarvan niet kan worden gesteld dat er sprake is van een gegrond vermoeden dat [nummer getuige] in de uitoefening van zijn werk hinder zal ondervinden als zijn identiteit bekend wordt;
  • het willen horen van [nummer getuige] met een bivakmuts op, waardoor er onvoldoende zicht is op zijn mimiek en gelaatsuitdrukking, waardoor zijn betrouwbaarheid onvoldoende kan worden beoordeeld,
  • waardoor het ondervragingsrecht onnodig in de kern wordt geraakt,
  • er zijn immers minder verstrekkende maatregelen mogelijk, zoals grimeren en een pruik, waarbij de verdedigingrechten wel voldoende kunnen worden gewaarborgd;
  • de rechter-commissaris is niet bereid naar een oplossing te zoeken waaronder het verhoor van [nummer getuige] kan plaatsvinden op een wijze waarop de verdedigingsrechten minder verstrekkend worden beperkt;
  • de rechter-commissaris lijkt te miskennen dat [nummer getuige] voor de verdediging een zeer belangrijke getuige is, nu hij of zij in januari 2020 heimelijk het perceel waar het MDMA lab volgens het OM dan al geruime tijd draaide (zie telastegelegde periode), terwijl [nummer getuige] daar niets van heeft gezien, bij die heimelijke operatie.
Mr. Dekens heeft ter zitting medegedeeld dat zij de - gestelde - opmerking van de rechter-commissaris dat zij niet op zoek was naar de waarheid, niet ten grondslag legt aan het wrakingsverzoek.

3.De beoordeling

3.1
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid. Het subjectieve oordeel van de verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2
Het wrakingsverzoek richt zich tegen de beslissing van de rechter-commissaris om de getuige de status ex artikel 190 lid 3 Sv toe te kennen, omdat daartoe volgens de verdediging te weinig is gesteld. Het verzoek richt zich voorts tegen de beslissing van de rechter-commissaris om de getuige tijdens de ondervraging een bivakmuts te laten dragen en de weigering van de rechter-commissaris om mee te werken aan een minder verstrekkende maatregel.
De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter-commissaris de orde en de gang van zaken tijdens het verhoor van een getuige bepaalt. Beslissingen dienaangaande zijn derhalve voorbehouden aan de rechter-commissaris. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat dergelijke beslissingen geen grond voor wraking kunnen opleveren (zie het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). De vraag of een dergelijke beslissing van de rechter-commissaris, waaronder de motivering ervan, inhoudelijk al of niet juist moet worden geacht, leent zich dus niet voor een oordeel door de wrakingskamer en kan slechts tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak worden getoetst. Dit is uitsluitend anders indien met name de motivering van de beslissing van de rechter-commissaris in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Daarvan is geenszins gebleken.
3.3
De feiten en omstandigheden die ter onderbouwing van het wrakingsverzoek naar voren zijn gebracht, leveren dan ook geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking. De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen.
3.4
De rechtbank ziet naar aanleiding van het volgende reden om toepassing te geven aan artikel 515 vierde lid, Wetboek van Strafvordering. Mr. Dekens heeft in het verleden in een strafzaak bij de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2012:BX3785) op enigszins vergelijkbare gronden een wrakingsverzoek gedaan. De wrakingskamer heeft dit verzoek destijds afgewezen, en daarbij onder meer overwogen dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter-commissaris op zichzelf geen grond voor wraking oplevert, ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Mr. Dekens heeft ter zitting bevestigd ook bekend te zijn met voormeld arrest van de Hoge Raad uit 2018, maar zij heeft desondanks op pricipiële gronden reden gezien de rechter-commissaris te wraken, gelet op het fair-play-beginsel.
Gelet op genoemde beslissing van de rechtbank Rotterdam en de betreffende uitspraak van de Hoge Raad is het onderhavige verzoek - gelet op de voorspelbare uitkomst daarvan – zodanig lichtvaardig gedaan, dat dit leidt tot de conclusie dat sprake is van misbruik van het rechtsmiddel wraking.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechter-commissaris af;
4.2
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker tegen de rechter-commissaris in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen;
4.3
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter-commissaris en de officier van justitie een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
4.4
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. T.S. Röell, voorzitter, mr. H.P. van der Lelie en mr. L.M. Kos, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van M. Struijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2021.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.