ECLI:NL:RBNHO:2020:990

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
C/15/292434 / FA RK 19-4680
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag na ernstige bedreiging van de ontwikkeling van minderjarigen door huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 februari 2020 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om deze beëindiging vanwege ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, die opgroeiden in een onveilige en gewelddadige thuissituatie. De rechtbank oordeelde dat de vader niet in staat was om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen. De kinderen hadden trauma's opgelopen door het huiselijk geweld en gaven aan bang te zijn voor hun vader. De rechtbank weigerde het verzoek van de vader om een contra-expertise, omdat dit niet in het belang van de kinderen zou zijn en de stabiliteit van hun huidige opvoedsituatie zou kunnen ondermijnen. De rechtbank heeft de voogdij over de kinderen toevertrouwd aan de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, die zich bereid had verklaard om deze taak op zich te nemen. De beslissing is genomen met het oog op de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen, die behoefte hebben aan een stabiele en veilige omgeving.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
Zaakgegevens : C/15/292434 / FA RK 19-4680
datum uitspraak: 12 februari 2020
Beschikking van de meervoudige kamer tot beëindiging van het ouderlijk gezag
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, gevestigd te Den Haag,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de vader] ,hierna te noemen de vader,
wonende te [plaats] ,
de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers,hierna te noemen de GI,
gevestigd te Alkmaar,
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, hierna te noemen LJ&R.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 8 augustus 2019, ingekomen bij de griffie op
9 augustus 2019;
- de bereidverklaringen van het LJ&R van 9 januari 2020;
- het verweerschrift van mr. P.A.J. van Putten van 10 januari 2020 met bijlagen.
1.2
De minderjarige [minderjarige 1] heeft op 9 januari 2020 in een brief haar mening kenbaar gemaakt. De minderjarige [minderjarige 2] is door de voorzitter van de meervoudige kamer op 10 januari 2020 apart gehoord.
1.3
Op 13 januari 2020 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de vader, bijgestaan door advocaat mr. P.A.J. van Putten,
- [vertegenwoordiger van de raad] en [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad,
- [vertegenwoordiger van de LET-jeugdbescherming] en [vertegenwoordiger van de LET-jeugdbescherming] , namens de LET-jeugdbescherming, gevestigd te Utrecht, die door de GI met de uitvoering van de voorlopige voogdij over de minderjarigen is belast.

2.De feiten

2.1
Bij beschikking van 29 mei 2019 is de vader in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geschorst en is de GI belast met de voorlopige voogdij. Vervolgens heeft de GI de uitvoering van de voorlopige voogdij opgedragen aan LET-Jeugdbescherming te Utrecht.

3.Het verzoek

3.1
De Raad heeft verzocht het gezag van de vader te beëindigen en de GI tot voogd over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te benoemen, waarbij wordt geadviseerd de voogdij te laten uitvoeren door LET-Jeugdbescherming. Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de kinderen. Zij zijn beiden opgegroeid in een onveilige, instabiele en onrustige opvoedsituatie. Het is aannemelijk dat de kinderen slachtoffer en getuige zijn geweest van geweld gepleegd door de vader. De vader heeft al lange tijd geen opvoedingsverantwoordelijkheid meer en werkt de hulpverlening tegen, waarmee hij de belangen van de kinderen schaadt. De kinderen wensen geen contact of omgang met de vader en geven aan angstig voor hem te zijn. De kinderen hebben door wat zij hebben meegemaakt een grote behoefte aan rust, structuur, duidelijkheid en veiligheid. Gelet op de bestaande zorgen over het ontbrekende probleeminzicht en het beperkte reflectievermogen van de vader, is de ondertoezichtstelling niet langer het geëigende middel om de ontwikkeling en de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Duidelijk is dat de vader niet in staat is om binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn de opvoeding en verzorging van de kinderen te dragen. De verwachting is dat de kinderen in een opvoedingssituatie die stabieler, voorspelbaarder en meer gestructureerd is, met passende hulpverlening beter aan hun ontwikkelingstaken toekomen.
3.2
Door de Raadsvertegenwoordigers is ter zitting aangevuld dat het goed is te horen dat de kinderen tegenover de rechtbank hebben verklaard dat zij voorzichtig openstaan voor contactherstel met hun vader. De beëindiging van het gezag van de vader betekent ook geenszins dat contact met hem niet van belang is. Een voorwaarde is echter dat dit contact veilig is. De vader legt de verantwoordelijkheid voor het verbroken contact volledig buiten zichzelf. Er kan geen sprake zijn van een terugplaatsing van de kinderen bij de vader. De kinderen zijn bang voor hun vader en zij willen niet bij hem wonen. Belangrijk is dat de kinderen verder opgroeien op een veilige en stabiele plek. De Raad wijzigt het verzoek in die zin dat nu wordt verzocht om LJ&R met de voogdij over de kinderen te belasten. Dit vanwege het feit dat LJ&R een landelijk werkende gecertificeerde instelling is.

4.Standpunten

4.1
[minderjarige 1] heeft in haar brief aangegeven dat zij het eens is met het verzoek, omdat zij dan voor haar gevoel wat meer vrijheid heeft. Zij heeft het naar haar zin in het nieuwe pleeggezin en zij wil daar graag blijven. [minderjarige 1] wil het contact met haar vader herstellen omdat ze hem mist en om hem te laten zien dat ze een grote meid is geworden zonder zijn hulp. Ook wil [minderjarige 1] van haar vader meer horen over haar biologische moeder en de reden dat zij is weggegaan.
4.2
[minderjarige 2] heeft aangegeven dat hij het eens is met het verzoek en dat hij niet bij zijn vader wil opgroeien. Hij wil het contact met zijn vader herstellen, maar verbindt daar wel de voorwaarde aan dat zijn vader gewoon doet tegen de hulpverleners. [minderjarige 2] heeft het naar zijn zin op de groep en hij weet dat voor hem een andere plek wordt gezocht. Hij hoopt dat dit in een gezinshuis zal zijn.
4.3
In het verweerschrift heeft mr. Van Putten – kort samengevat – betoogd dat niet is voldaan aan de voorwaarden om over te gaan tot gezagsbeëindiging. De vader kan zich niet vinden in alle procedures en rapporten van de Raad en LET-Jeugdbescherming die op hem betrekking hebben. De vader is een liefhebbende vader, die altijd voor zijn kinderen heeft klaar gestaan. Nu is hij verdrietig en boos dat hij zijn kinderen al langere tijd niet mag zien. De vader ontkent dat de kinderen angstig zijn voor hem en hem niet zouden willen zien. Een medewerker van MEE & De Wering die zeven jaar intensief bij vader betrokken is geweest, kan zich voorstellen dat vader als een agressieve man wordt gezien, maar hij geeft aan dat pas als je vader goed kent, zichtbaar wordt dat hij ook een andere kant heeft. De vader verzoekt de rechtbank op grond van artikel 810a, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna; Rv) een contra-expertise te gelasten naar de mogelijkheden tot terugplaatsing van de kinderen bij hem en naar de vraag of gezagsbeëindiging in dit geval voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.4
In aanvulling op het verweerschrift heeft mr. Van Putten ter zitting aangegeven dat de vader bang is dat hij, wanneer hij geen gezag meer over de kinderen heeft, het contact met hen zal verliezen. De vader is blij te horen dat de kinderen weer openstaan voor een herstel van dit contact. De vader heeft altijd opengestaan voor samenwerking met de hulpverlening. Onduidelijk is dan ook hoe de hulpverlening tot de verdenking van eergerelateerd geweld is gekomen. Dit geldt ook voor de bewering dat de kinderen bang zijn voor de vader. Nader onderzoek is nodig om hierover meer duidelijkheid te bieden. Niet ontkend wordt dat de vader snel boos kan worden, maar de manier waarop de vader in de huidige rapportages wordt afgeschilderd, is onjuist. Het gedrag van de vader komt voort uit emotie en niet uit agressie. Eerdere hulpverlening om de vader hierbij te ondersteunen heeft hij netjes afgemaakt, maar dit heeft hem te weinig gebracht. De vader verweert zich niet tegen de wijziging van het verzoek ten aanzien van de uitvoering van de voogdijmaatregel.
De vader heeft aangevuld dat hij het gezag over de kinderen wil behouden. Hij stelt altijd goed te hebben samengewerkt met de hulpverlening. De vader vindt dan ook dat hij een kans verdient te laten zien dat hij de opvoeding en de verzorging van de kinderen weer op zich kan nemen. Deze kans is hem tot op heden door onwelwillende derden op onterechte gronden ontzegd. De vader heeft altijd alles voor zijn kinderen gedaan en goed voor hen gezorgd. De kinderen willen ook graag terug naar hun vader en er klopt niets van het verhaal dat zij bang voor hem zijn.
4.5
[vertegenwoordiger van de LET-jeugdbescherming] heeft aangegeven dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich pas recent voorzichtig openstellen voor persoonlijke hulpverlening. Eerder zijn zij steeds te bang geweest om aan hun trauma’s te werken. Duidelijk is echter dat de kinderen hulp nodig hebben om alles wat zij hebben meegemaakt te verwerken. Recent hebben de kinderen aangegeven open te staan voor herstel van het contact met hun vader. Zij zijn daar echter wel wisselend in. Voordat herstel van het contact mogelijk is, zal eerst een inschatting gemaakt moeten worden over de veiligheid van de kinderen. Er zijn namelijk nog steeds grote zorgen over het mogelijke geweld van de kant van de vader. Gesprekken verlopen ook nog steeds niet goed en de hulpverleners voelen zich door de vader bedreigd en geïntimideerd. Hiervan is ook aangifte gedaan. De vader werkt op geen enkele wijze mee met de geadviseerde hulpverlening en hij verleent geen toestemming wanneer dat in het kader van de verzorging en opvoeding van de kinderen noodzakelijk is.
4.6
[vertegenwoordiger van de LET-jeugdbescherming] heeft aangegeven dat het vooralsnog niet mogelijk is om de geadviseerde hulpverlening af te schalen naar een lager veiligheidsniveau. Hieraan kan pas gewerkt worden wanneer het contact en de samenwerking met de vader structureel is verbeterd. Door de dwingende en dreigende houding van de vader is het tot op heden nog niet mogelijk geweest om met hem over de ontwikkeling van de kinderen in gesprek te gaan.

5.De beoordeling

5.1
De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.2
Ten aanzien van het voorliggende verzoek gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[minderjarige 1]
heeft onder toezicht gestaan van 2004 tot 2008, van 2010 tot 2015 en vanaf 2017 tot heden. De biologische moeder van [minderjarige 1] is niet bij het onderzoek betrokken geweest. De verblijfplaats van de moeder is onbekend en [minderjarige 1] heeft sinds 2005 geen contact met haar. De moeder van [minderjarige 2] is voor [minderjarige 1] altijd moeder geweest. De vader is op 24 november 2010 belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] . In 2017 heeft [minderjarige 1] aangegeven dat zij bang is voor haar vader en dat zij zich niet langer veilig bij hem voelt. Sinds 12 juni 2017 verblijft [minderjarige 1] met een machtiging tot uithuisplaatsing elders. Sinds november 2018 heeft [minderjarige 1] geen direct contact meer gehad met haar vader. Vanwege de dreiging van eergerelateerd geweld uitgaande van de vader is bij beschikking van 29 mei 2019 de vader in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] geschorst en is de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] . Door de dreigende houding van de vader is de uitvoering van deze maatregel op 1 juli 2019 overgedragen aan het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (hierna: LET), een landelijk werkend team dat wordt ingeschakeld als er sprake is van grote dreiging. Recent is [minderjarige 1] in een nieuw pleeggezin geplaatst. Zij voelt zich daar op haar plek. Het gaat goed met [minderjarige 1] op school. Voor [minderjarige 1] staat vast dat zij niet meer naar haar vader wil terugkeren en voor haar is duidelijk dat haar opvoedings- en verzorgingsperspectief elders ligt.
[minderjarige 2]
is bij beschikking van 22 juni 2017 onder toezicht gesteld. Op [datum] is de biologische moeder van [minderjarige 2] overleden en daarna heeft hij bij familie moederszijde verbleven. Na een incident waarbij de vader zich dreigend heeft opgesteld naar de familie en [minderjarige 2] , is [minderjarige 2] met een machtiging tot uithuisplaatsing elders geplaatst. Op 20 november 2018 is [minderjarige 2] opnieuw binnen het netwerk van de familie moederszijde geplaatst. Nadat [minderjarige 2] heeft aangegeven dat hij bang is voor zijn vader en dat hij door zijn vader en de familie vaderszijde onder druk wordt gezet om aan te geven dat hij naar huis wil, is hij binnen de crisisopvang geplaatst om zijn veiligheid te kunnen waarborgen. De vader heeft op dat moment ernstige (doods)bedreigingen aan het adres van de hulpverlening geuit. [minderjarige 2] voelt zich in de crisisopvang beschermd en veilig. Naar omstandigheden gaat het goed met [minderjarige 2] op de groep, maar er is sprake van een achterstand in zijn emotionele ontwikkeling en sprake van mogelijke hechtingsproblematiek. [minderjarige 2] hoopt naar een gezinshuis overgeplaatst te kunnen worden. Bij beschikking van 29 mei 2019 is de vader ook in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] geschorst en is de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige 2] . [minderjarige 2] heeft geen vertrouwen in zijn vader als opvoeder en hij denkt niet dat het goed is wanneer zijn vader het gezag over hem behoudt.
De vader
De vader verblijft in Nederland met een afhankelijke verblijfsvergunning, gekoppeld aan de zorg voor [minderjarige 1] . De vader is in de periode vanaf 2008 tot heden meerdere malen veroordeeld geweest voor de volgende feiten: aantasting van de persoonlijke integriteit, mishandeling, huiselijk geweld, overtreding huisverbod, wederspannigheid en vernieling. Voor de vader is als bijzondere voorwaarde na het plegen van een strafbaar feit begeleiding door de reclassering en de Waag opgelegd. De vader wijst volgens het rapport van de Raad westerse hulpverlening en westerse opvattingen over opvoeden af en hij erkent het westerse rechtssysteem niet. Ter zitting heeft de vader aangegeven dat het in het belang van de kinderen is dat hij zelf weer voor de kinderen gaat zorgen. Hij ziet geen enkel beletsel daarvoor. Sinds de vader dreigementen heeft geuit naar de betrokken jeugdbeschermers is de politie en het Landelijke Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld (LEC EGG) bij de situatie betrokken. Zij benoemen dat bij de vader een verhoogde kans is op agressie naar de hulpverlening. Vanwege de dreiging van eergerelateerd geweld, een verhoogd risico op onttrekking van de kinderen door de vader en ontvoering van de kinderen naar het buitenland, is de vader bij beschikking van 29 mei 2019 geschorst in de uitoefening van het gezag over de kinderen. Door de dreigende houding van de vader is sinds 1 juli 2019 de uitvoering van de voorlopige voogdij door de GI overgedragen aan het LET-team.
5.3
Ten aanzien van het verzoek van de vader tot een contra-expertise overweegt de rechtbank als volgt.
5.4
Op grond van artikel 810a, tweede lid, Rv, voor zover hier van belang, kan de rechter in zaken betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag een deskundige benoemen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat het belang van de kinderen zich verzet tegen het gelasten van een contra-expertise en dat een contra-expertise bovendien niet mede tot beslissing van de zaak kan leiden. Aan het belang van het behoud van de stabiliteit van de huidige opvoedsituatie moet naar het oordeel van de rechtbank in het belang van de kinderen doorslaggevend gewicht worden toegekend. De voor de kinderen aanvaardbare termijn is inmiddels verstreken. Dit betekent dat zelfs als uit een contra-expertise naar voren zou komen dat de vader -in de toekomst- in staat zou zijn om zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen, geen sprake meer kan zijn van terugplaatsing. Een nieuw onderzoek naar de omstandigheden waarin de kinderen zijn opgegroeid zal niet bijdragen aan het bevorderen van het contactherstel tussen de vader en de kinderen en niet kunnen leiden tot een andere conclusie over het perspectief van de kinderen. De rechtbank zal derhalve het verzoek tot een contra-expertise afwijzen.
5.6
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a, BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader toewijzen.
Genoegzaam is vast komen te staan dat in de thuissituatie van de kinderen sprake is geweest van fors huiselijk geweld en dat zij hierdoor ernstig getraumatiseerd zijn geraakt. De kinderen geven ook zelf aan getuige te zijn geweest van het huiselijk geweld en benoemen dat zij elders willen opgroeien. Bij beide kinderen zijn er zorgen over hun sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling. De vader bagatelliseert de zorgen over de kinderen en hij wijst alle verantwoordelijkheid voor deze zorgen af. De vader heeft zich steeds bedreigend en dwingend naar de hulpverlening opgesteld en hij stelt voorwaarden aan elke vorm van samenwerking. Door deze houding van de vader is het niet gelukt om de veiligheid van de kinderen in het contact met de vader te waarborgen en daardoor heeft sinds mei 2019 geen fysiek contact met [minderjarige 2] plaatsgevonden. Het laatste contact met [minderjarige 1] is al langer geleden.
Verder is genoegzaam gebleken dat de vader niet binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn hun verzorging en opvoeding ter hand kan nemen. Sinds de uithuisplaatsing van de kinderen is het de vader niet gelukt enige structurele verbetering in zijn persoonlijke situatie aan te brengen. De persoonlijke situatie en de problematiek van de vader maken dat hij blijvend niet in staat is om, al dan niet met inzet van de hulpverlening, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen. Beide kinderen hebben een belaste voorgeschiedenis en hebben grote behoefte om veiligheid en stabiliteit te ervaren en zo te kunnen toekomen aan hun persoonlijke ontwikkelingsdoelen. Om de minderjarigen zekerheid te bieden over hun opvoedingsperspectief acht de rechtbank de beëindiging van het gezag van de vader noodzakelijk.
5.7
Voor zover de vader met een verwijzing naar de beschikking van de rechtbank Overijssel van 18 juli 2016 (ECLI:NL:RBOVE:2016:3229) heeft beoogd te betogen dat de gezagsbeëindiging in zijn geval niet noodzakelijk en niet proportioneel zou zijn, overweegt de rechtbank als volgt. In voornoemde zaak erkenden de ouders dat de minderjarige vanwege zijn geestelijke beperking blijvend was aangewezen op het verblijf in een zorgcentrum. De rechtbank overwoog dat de minderjarige niets zou merken van een gezagsbeëindiging en achtte het van belang dat de ouders vanuit een gezaghebbende positie betrokken zouden blijven bij het kiezen van een eventuele vervolgvoorziening.
Die situatie verschilt wezenlijk van de onderhavige zaak. De vader heeft ter zitting verklaard dat hij het liefst weer zelf voor de minderjarigen wil zorgen en staat niet voor 100% achter het voortduren van de uithuisplaatsing. Gedurende het hulpverleningstraject is het niet mogelijk gebleken om met de vader tot een constructieve samenwerking te komen. De vader stelt zich naar de hulpverlening dusdanig bedreigend op dat het noodzakelijk is geweest de uitvoering van de hulpverleningsmaatregelen over te dragen aan LET-jeugdbescherming en de verblijfplaats van de kinderen voor de vader geheim te houden. Bovendien zijn de kinderen zich bewust van het gezag van vader en staan zij achter de verzochte gezagsbeëindiging.
5.8
Omdat de beëindiging van het gezag van de vader ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over de kinderen komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat een professionele en neutrale derde de belangen van de kinderen behartigt en bemiddelt in de situatie met de vader. Conform het gewijzigde verzoek van de Raad zal de rechtbank daarom LJ&R belasten met de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Op 9 januari 2020 heeft deze instelling zich bereid verklaard uitvoering te geven aan de verzochte maatregel.
5.9
Wellicht ten overvloede wil de rechtbank het volgende aanmerken. Beide kinderen benoemen het belang van het contact met de vader. [minderjarige 1] wil aan haar vader laten zien hoe goed het nu met haar gaat en zij wil van haar vader meer horen over haar biologische moeder. [minderjarige 2] verbindt aan het contact de voorwaarde dat zijn vader zich ‘normaal’ gedraagt naar de hulpverlening. Een rol voor de vader als opvoeder en verzorger, wijzen beide kinderen af. Het is belangrijk dat de wensen van de kinderen met betrekking tot het contact met de vader de basis zullen zijn van waaruit dit contact wordt ingevuld. Van de vader mag worden verwacht dat hij zich inzet voor een passende invulling van zijn rol als ‘ouder op afstand’ en dat hij hiervoor de samenwerking zoekt met de hulpverlening. Het belang van de kinderen zal in dit traject altijd leidend zijn. Ook is het de rechtbank gebleken dat de relatie tussen beide kinderen onder druk is komen te staan. Verwacht mag worden dat de voogd zich inzet om dit contact te herstellen.
6 De beslissing
De rechtbank:
6.1
beëindigt het ouderlijk gezag van:
[de vader] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] te Pakistan,
over de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
6.2
benoemt tot voogd over genoemde minderjarigen Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering;
6.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, voorzitter tevens kinderrechter, en mr. A.S. Friedberg en mr. A.J.H. Tuzgöl-Broekhoven, rechters tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van A.M. Pieters als griffier en in het openbaar uitgesproken op
12 februari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam