6.2Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie(s) die aan verdachte moet(en) worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gerapporteerd, ook in het kader van het psychologisch onderzoek, vormt voor de rechtbank aanleiding bij de bepaling van de strafsoort en -maat toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 77c Sr, zoals ook is bepleit door de raadsvrouw van verdachte en gevorderd door de officier van justitie.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van de aangever door hem met een mes te steken, waarbij het slachtoffer gewond is geraakt aan zijn rug. Dit is een ernstig strafbaar feit, dat (veel) erger had kunnen aflopen.
Door zijn handelwijze heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast en heeft het slachtoffer pijn ondervonden. Bovendien dragen dergelijke uitingen van geweld, temeer wanneer deze op de openbare weg plaatsvinden, bij aan de in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 juli 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van een geweldsdelict is veroordeeld.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 3 juni 2020 van mevrouw [reclasseringswerkster] , als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland, Advies & Toezichtunit 1 Zuid te Middelburg.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 27 juli 2020 van mevrouw [reclasseringswerkster] , als reclasseringswerkster verbonden aan de GGZ ERW Novadic-Kentron te Breda.
- het met betrekking tot verdachte toegezonden emailbericht van [jeugdzorgwerker] voornoemd van 5 november 2020.
Het omtrent verdachte uitgebrachte psychologisch rapport, gedateerd 15 juli 2020, van H.E.W. Koornstra, psycholoog, houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
Gesteld kan worden dat bij verdachte sprake is van ADHD, PTSS en een stoornis in divers middelengebruik. Hiervan was sprake ten tijde van het hem ten laste gelegde.
Verdachte, die na meerdere traumatische gebeurtenissen PTSS ontwikkelde, staat buitengewoon angstig en alert in het leven. Hij voelt zich voortdurend onveilig en vertrouwt maar weinig.
De klinische inschatting in combinatie met de gestructureerde risicotaxatie leidt tot de inschatting van het recidive-risico als matig waarbij bepalend zal zijn de mate van structuur en een snelle opstart van hulp. Bij het (wederom) wegvallen van structuur, is te verwachten dat verdachte al snel weer overspoeld zal raken door zijn angsten en terugvalt in middelengebruik ter coping. Dit is sterk recidive-kansverhogend.
Concreet wordt derhalve geadviseerd in het kader van een (deels) voorwaardelijk op te leggen strafdeel, een verbod op middelengebruik en een strikte controle daarop toe te passen middels UC’s. Verder moeten er strenge regels rond zijn dagindeling komen die langzaam afgebouwd kunnen worden als hij zich de structuur wat eigen maakt en wordt een individueel ambulant traject geadviseerd bij een forensische polikliniek gericht op traumabehandeling en hieraan gekoppeld de functie van het middelengebruik. Het ontbreekt verdachte zeker niet aan de motivatie zich aan de voorwaarden te houden.
Gezien het verband tussen hetgeen gebeurde en de overschreeuwde angst passend bij de PTSS van verdachte, wordt geadviseerd het hem ten laste gelegde slechts in verminderde mate toe te rekenen.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende overwogen:
Verdachte heeft thans zijn leven behoorlijk op orde en wordt behandeld bij Fivoor en Novadic-Kentron. Verdachte is naar eigen zeggen gestopt met drugs. Hij woont bij zijn moeder en heeft het daar naar zijn zin. Ook heeft hij fulltime werk.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte zal meewerken aan begeleiding door de jeugdreclassering, en aan behandeling bij Fivoor en Novadic-Kentron en voorts dat hij een dagbesteding heeft in de vorm van werk en/of opleiding.
Deze voorwaarden zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Tenslotte acht de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer noodzakelijk.
Een dergelijk verbod zal eveneens als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.