1.2Naar aanleiding van een schriftelijke melding op 12 april 2019 dat in een garagebox aan de achterzijde van [locatie] een man op grote schaal bezig is met het herstellen van fietsen, heeft verweerder een onderzoek ingesteld. In het kader van dit onderzoek zijn onder meer waarnemingen verricht, is onderzoek gedaan op internet en zijn gegevens opgevraagd bij onder meer Marktplaats. Volgens verweerder is uit het onderzoek gebleken dat eiser vanuit een door hem gehuurde garagebox fietsen repareert en verkoopt, dat hij advertenties plaatst op Marktplaats en hiervan geen administratie bijhoudt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hierdoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Omdat de advertenties vanaf 2012 met een structureel karakter worden aangeboden, heeft verweerder besloten eisers uitkering in te trekken vanaf 1 januari 2012. De totale terugvordering bedraagt volgens verweerder in totaal € 110.815,19.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de intrekking en terugvordering gehandhaafd. Volgens verweerder heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden door geen melding te maken van de verkoop van fietsen en de reparatiewerkzaamheden. Gelet op de aard, de omvang en regelmaat van de verkoop- en reparatieactiviteiten had het voor eiser redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat die activiteiten gezamenlijk, maar ook los van elkaar, van invloed konden zijn op het recht op bijstand. Dat de opbrengst van de verkoop niet voor eiser was bestemd en dat eiser aan de reparatie van fietsen niets heeft verdiend, doet hier volgens verweerder niet aan af. Aangezien als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate eiser recht heeft op bijstand, is de bijstandsuitkering op juiste gronden ingetrokken. Verweerder voert tot slot aan dat is voldaan aan de vereisten voor terugvordering en dat van verjaring geen sprake is.
3. Eiser heeft er in beroep op gewezen dat zijn toenmalige casemanager al langere tijd wist dat eiser als hobby fietsen repareerde, ook van anderen. De casemanager heeft eiser er nooit op gewezen dat hier mogelijk sprake zou kunnen zijn van relevante middelen ter dekking van de kosten van levensonderhoud, zodat eiser in de veronderstelling verkeerde dat de uit de reparatie voortkomende middelen waren uitgezonderd van de op hem rustende inlichtingenplicht. Voorts heeft eiser de facto geen inkomsten gehad. Eiser hanteerde geen marge op de onderdelen die hij verving en de ontvangen koopprijs droeg hij volledig af aan de verkopers. Eiser heeft veertien verklaringen overgelegd, waaruit blijkt dat sprake is van een vriendendienst. Volgens eiser is geen sprake van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten die op geld waardeerbaar zijn. Als dit wel zo was geweest, zou eiser alsnog aanspraak hebben gehad op een uitkering omdat hij na aftrek van bedrijfskosten een negatief resultaat zou hebben gerealiseerd. Verweerder heeft dit ten onrechte niet nader onderzocht.
Eiser heeft tot slot aangevoerd dat verweerder slechts tot 5 juli 2014 mocht terugvorderen, omdat de betalingen aan eiser dan onverschuldigd zijn verricht en een vordering uit onverschuldigde betaling niet ouder mag zijn dan vijf jaar en dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de casemanager van eiser ( [casemanager] ) hem in een gesprek op 11 april 2018 of 2 mei 2018 heeft uitgelegd dat hij alle inkomsten aan verweerder moest melden en dat eiser een boekhouding moest gaan bijhouden. Dat heeft eiser niet gedaan. Verder heeft verweerder erop gewezen dat door het ontbreken van een boekhouding niet is vast te stellen wat de inkomsten van eiser zijn geweest. Daarnaast kunnen volgens vaste jurisprudentie verwervingskosten voor de toepassing van de Pw niet in mindering worden gebracht op de inkomsten. Uit de door eiser overgelegde verklaringen is volgens verweerder op te maken dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht, waarvan geen boekhouding is overgelegd.
De door eiser als dringende reden aangevoerde omstandigheid dat de werkzaamheden een soort bezigheidstherapie vormden, leidt er niet toe dat sprake is van een bijzonder en uitzonderlijk geval op grond waarvan verweerder terugvordering geheel of gedeeltelijk achterwege zou moeten laten. Verweerder merkt daarbij nog op dat invordering plaatsvindt met inachtneming van de beslagvrije voet.
Verweerder heeft verder (nogmaals) toegelicht dat de terugvordering niet verjaard is.
5. De rechtbank overweegt als volgt. De eerste vraag die moet worden beantwoord is of eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden.