ECLI:NL:RBNHO:2020:9786

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
C/15/302229 / HA ZA 20-269
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van dossier Veilig Thuis afgewezen wegens niet-ontvankelijkheid eisers

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar met drie minderjarige kinderen, een vordering ingesteld tegen Veilig Thuis, het regionale advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling. De eisers vroegen om vernietiging van dossier 14489, dat door Veilig Thuis was aangemaakt naar aanleiding van vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet tijdig een verzoekschrift hebben ingediend bij de rechtbank, waardoor zij niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun vorderingen. De rechtbank oordeelde dat de termijn van zes weken, waarbinnen een verzoekschrift tot staking van de verwerking van persoonsgegevens ingediend moest worden, was overschreden. Dit geldt zowel voor de afwijzing van het verzoek tot vernietiging van het dossier op 22 februari 2018 als voor de afwijzing op 3 januari 2020. De rechtbank benadrukte dat de vorderingen van eisers enkel waren gebaseerd op de brief van 22 februari 2018 en dat de procedurele regels van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) niet konden worden omzeild door een vordering op grond van onrechtmatige daad in te stellen. De rechtbank heeft eisers in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 1.742, en deze kosten zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/302229 / HA ZA 20-269
Vonnis van 30 september 2020 (bij vervroeging)
in de zaak van

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. E. van Haasteren te Leiden,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon:
Openbaar Lichaam op basis van gemeenschappelijke regeling
GEMEENSCHAPPELIJKE GEZONDHEIDSDIENST HOLLANDS NOORDEN,
afdeling VEILIG THUIS,
gevestigd te Alkmaar,
gedaagde,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] , [eiser 2] en Veilig Thuis worden genoemd. Eisers gezamenlijk zullen hierna worden aangeduid als [eisers]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 april 2020 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het tussenvonnis van 24 juni 2020 waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- de brief van mr. Van Haasteren van 3 september 2020 met als bijlage het (definitieve) rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 21 april 2017;
- de aantekeningen van de griffier van de op 10 september 2020 gehouden mondelinge behandeling en de spreekaantekeningen van mrs. Van Haasteren voornoemd en L.A. Huitema (behandeld advocaat van Veilig Thuis).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn met elkaar getrouwd. Samen hebben zij drie minderjarige kinderen. [kind 1] is 10 jaar, [kind 2] is 6 jaar en [kind 3] is 1 jaar oud.
2.2.
Veilig Thuis is het regionale advies- en meldpunt bij (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling voor gemeenten in de regio Noord-Holland Noord. Zij heeft op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) onder meer als taak om bij een vermoeden van kindermishandeling onderzoek te doen en - als daartoe aanleiding bestaat - de Raad voor de Kinderbescherming daarvan op de hoogte te stellen.
Veilig Thuis is sinds 1 januari 2014 de samenvoeging van het voormalige Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG).
2.3.
In 2011 heeft het AMK vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling in het gezin van [eisers] onderzocht. De vermoedens zijn in het onderzoek van het AMK bevestigd. De rechtbank heeft [kind 1] vervolgens op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming voorlopig onder toezicht gesteld en een machtiging uithuisplaatsing verleend.
2.4.
In 2014 heeft het AMK een nieuwe melding van huiselijk geweld bij [eisers] ontvangen. In het daarop door het AMK ingestelde onderzoek zijn de vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling bevestigd noch weerlegd. Het AMK heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om nader onderzoek te doen. Dat verzoek heeft de Raad voor de Kinderbescherming niet in behandeling genomen.
2.5.
Op 16 februari 2016 heeft Veilig Thuis een zorgmelding van de politie ontvangen met betrekking tot [eisers] en hun (op dat moment) jongste kind [kind 2] . Naar aanleiding van deze melding heeft Veilig Thuis een dossier met referentienummer 14489 (hierna: dossier 14489) aangemaakt en een onderzoek ingesteld. Dat sprake is van huiselijk geweld en in het kielzog daarvan gesproken kan worden van emotionele kindermishandeling van [kind 1] en [kind 2] kon volgens Veilig Thuis door de beperkte onderzoeksmogelijkheden niet worden bevestigd en evenmin worden ontkracht. Het onderzoek dat de Raad voor de Kinderbescherming vervolgens heeft ingesteld en waarvan op 21 april 2017 een (definitief) rapport is opgesteld, is afgesloten zonder verder vervolg.
2.6.
[eisers] hebben Veilig Thuis bij brief van 8 mei 2017 verzocht over te gaan tot vernietiging van dossier 14489. Veilig Thuis heeft op die brief niet gereageerd.
2.7.
[eisers] hebben op 15 januari 2018 opnieuw om vernietiging van dossier 14489 gevraagd. Bij brief van 15 februari 2018 hebben [eisers] aan Veilig Thuis onder meer geschreven dat nog niet is gereageerd op het verzoek. De brief van 15 januari 2018 was als bijlage meegezonden.
2.8.
Veilig Thuis heeft het verzoek van [eisers] tot vernietiging van dossier 14489 bij brief van 22 februari 2018 afgewezen.
2.9.
Tegen deze afwijzing hebben [eisers] bezwaar gemaakt bij het bestuur van de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD) Hollands Noorden. Het bestuur van de GGD heeft het bezwaar bij besluit van 31 december 2018 ongegrond verklaard.
2.10.
[eisers] hebben tegen het besluit van de GGD van 31 december 2018 beroep ingesteld bij de bestuursrechter in deze rechtbank. Deze heeft op 12 november 2019 bij uitspraak van 12 november 2019 (ECLI:NL:RBNHO:2019:9856) geoordeeld dat de brief van Veilig Thuis van 22 februari 2018 niet is aan te merken als een besluit genomen door een bestuursorgaan - waartegen aldus bezwaar kan worden gemaakt - omdat Veilig Thuis geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft het beroep dan ook gegrond verklaard, het besluit van de GGD van 31 december 2018 vernietigd, het bezwaar van [eisers] niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak van 12 november 2019 in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.11.
Op 5 december 2019 hebben (de gemachtigde van) [eisers] en Veilig Thuis telefonisch contact gehad naar aanleiding van de uitspraak van de bestuursrechter van 12 november 209.
2.12.
Veilig Thuis heeft [eisers] op 3 januari 2020 een brief gestuurd waarin onder meer staat dat Veilig Thuis dossier 14489 niet zal vernietigen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen kort gezegd - dat Veilig Thuis wordt veroordeeld om dossier 14489 te vernietigen en een verklaring aan [eisers] te verstrekken waarin wordt bevestigd dat deze vernietiging heeft plaatsgevonden, op straffe van een dwangsom en veroordeling van Veilig Thuis in de proces- en nakosten.
3.2.
Aan hun vorderingen leggen [eisers] - samengevat - ten grondslag dat Veilig Thuis in strijd met de artikelen 5.3.4 en 5.3.5 Wmo 2015 en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (Verordening (EU) 2016/679; hierna: AVG) heeft gehandeld door de verzochte vernietiging van dossier 14489 op 22 februari 2018 te weigeren. Daarmee handelt Veilig Thuis volgens [eisers] onrechtmatig. [eisers] hebben er recht en belang bij dat dit onrechtmatig handelen ongedaan wordt gemaakt. Veilig Thuis is daarom gehouden over te gaan tot vernietiging van dossier 14489, aldus [eisers]
3.3.
Veilig Thuis voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid [eisers]

4.1.
Veilig Thuis heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat [eisers] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen vanwege het overschrijden van de termijn van zes weken waarbinnen op grond van artikel 35 lid 2 van de Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (UAVG) een verzoekschrift tot staking van de verwerking van persoonsgegevens bij de rechtbank moet worden ingediend. Deze termijn van zes weken is volgens Veilig Thuis gaan lopen op 3 januari 2020, de datum waarop Veilig Thuis het door (de gemachtigde van) [eisers] op 5 december 2019 gedane telefonische verzoek tot vernietiging van dossier 14489 heeft afgewezen. [eisers] hadden daarom uiterlijk op 14 februari 2020 een verzoekschrift bij de rechtbank moeten indienen. Nu [eisers] dat evenwel hebben nagelaten, zijn zij te laat en niet-ontvankelijk in hun vorderingen. Deze conclusie dient ook te worden getrokken - aldus steeds Veilig Thuis - als het gaat om de door Veilig Thuis bij brief van 22 februari 2018 geweigerde vernietiging van dossier 14489. Ook dan geldt dat [eisers] tijdig een verzoekschrift hadden moeten indienen om ontvankelijk te zijn.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de vorderingen van [eisers] enkel zijn gebaseerd op de brief van Veilig Thuis van 22 februari 2018. [eisers] stellen zich immers op het standpunt dat de in deze brief opgenomen afwijzing van hun verzoek om over te gaan tot vernietiging van dossier 14489 onrechtmatig is en dat dit onrechtmatig handelen ongedaan moet worden gemaakt door het dossier te vernietigen. De brief van Veilig Thuis van
3 januari 2020, waarin zij opnieuw heeft gezegd dat zij het dossier 14489 niet zal vernietigen, zal daarom bij de verdere beoordeling buiten beschouwing worden gelaten.
4.3.
De brief van Veilig Thuis van 22 februari 2018 is een antwoord op het verzoek van [eisers] van 15 januari 2018 om dossier 14489 te vernietigen. Op dat verzoek is daarom de toen geldende Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing (de AVG en de UAVG zijn in werking getreden op 25 mei 2018). De Wbp bood - net als het huidige artikel 35 lid 2 UAVG - voor de belanghebbende die bezwaar heeft tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens een speciale rechtsgang om daartegen op te komen.
Op grond van artikel 36 lid 2 Wbp diende Veilig Thuis binnen vier weken aan [eisers] te berichten of zij aan hun verzoek zou voldoen. Vaststaat dat Veilig Thuis niet binnen die termijn heeft gereageerd. Op grond van artikel 46 lid 2 Wbp hadden [eisers] daarom binnen zes weken na afloop van die termijn van vier weken een verzoekschrift moeten indienen bij de rechtbank met het verzoek om Veilig Thuis te bevelen het verzoek om het dossier te vernietigen alsnog toe te wijzen. Het staat ook vast dat [eisers] dat niet binnen die termijn hebben gedaan. Voor zover de brief van [eisers] van 15 februari 2018, waarin zij Veilig Thuis erop wijzen dat nog niet is gereageerd is op hun verzoek, zou kunnen worden aangemerkt als een nieuw verzoek tot vernietiging van het dossier, staat overigens ook vast dat [eisers] evenmin binnen zes weken na de afwijzende reactie van Veilig Thuis van 22 februari 2018 een verzoekschrift bij de rechtbank hebben ingediend.
Nu de dagvaarding in deze procedure pas op 7 april 2020 aan Veilig Thuis is betekend, is de vordering van [eisers] tot vernietiging van dossier 14489, ook als de procedure met toepassing van artikel 69 lid 2 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) zou worden voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure, te laat ingediend. De rechtbank dient [eisers] in hun vorderingen dan ook niet-ontvankelijk te verklaren.
4.4.
Het voorgaande wordt in dit geval niet anders doordat [eisers] hun vorderingen hebben gebaseerd op onrechtmatig handelen van Veilig Thuis als bedoeld in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het gevorderde strekt immers tot verwijdering van verwerkte persoonsgegevens (vernietiging van het dossier). Daarvoor heeft de wetgever een speciale procedure in het leven geroepen, te weten de procedure van artikel 46 Wbp. Ook onder het huidige artikel 35 UAVG dient de belanghebbende binnen zes weken na afwijzing van een verzoek de rechtbank te verzoeken om de verwerkingsverantwoordelijke te bevelen om het verzoek tot verwijdering van de verwerkte persoonsgegevens alsnog toe te wijzen. Die procedure kunnen [eisers] niet omzeilen door zich in deze procedure, ruim twee jaar nadat zij de termijn van artikel 46 lid 2 Wbp hebben laten verstrijken, alsnog een vordering in te stellen op grond van onrechtmatige daad. Het stelsel van de artikelen 36 en 46 Wbp en van de huidige artikelen 21 en 35 UAVG berust immers op de gedachte dat partijen eerst zelf proberen tot overeenstemming te komen en dat de belanghebbende bij een afwijzende reactie op straffe van niet-ontvankelijkheid slechts beperkte tijd heeft om zijn bezwaren daartegen aan de rechter voor te leggen. Het wettelijk stelsel strekt mede ertoe te voorkomen dat de verwerkingsverantwoordelijke rauwelijks of lange tijd nadat hij het verzoek heeft afgewezen, wordt gedagvaard. In dit verband is ook van belang dat het verzoek op grond van artikel 21 UAVG altijd - en dus ook meerdere keren - kan worden gedaan. Hieruit vloeit voort dat belanghebbende in beginsel ook meerdere keren een verzoek bij de rechter op grond van artikel 35 UAVG kan indienen. Dat betekent dat de betrokkene die de termijn van artikel 46 lid 2 Wbp of artikel 35 lid 2 UAVG heeft laten verstrijken in beginsel eerst een nieuw verzoek op grond van artikel 21 UAVG moet indienen (vergelijk gerechtshof Amsterdam 19 december 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5289). Daarbij merkt de rechtbank ten overvloede nog op dat [eisers] ook na de (herhaalde) schriftelijke weigering van Veilig Thuis van 3 januari 2020 om het dossier te vernietigen, niet binnen zes weken de rechtbank hebben verzocht Veilig Thuis op te dragen alsnog tot vernietiging over te gaan.
4.5.
Het voorgaande betekent dat [eisers] in hun vorderingen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard.
Proceskosten
4.6.
Omdat [eisers] in het ongelijk worden gesteld, zullen zij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de kant van Veilig Thuis tot op vandaag worden begroot op € 1.742. Dat bedrag bestaat uit griffierecht van € 656 en een bedrag van € 1.086 (2 punten x tarief II) aan salaris advocaat. [eisers] zullen de proceskosten overeenkomstig de vordering van Veilig Thuis dienen te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis.
4.7.
De over de proceskosten door [eisers] onweersproken gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar zoals onder de beslissing hierna is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eisers] niet-ontvankelijk in hun vorderingen,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de kant van Veilig Thuis tot op vandaag begroot op € 1.742, aan Veilig Thuis te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar bij vervroeging uitgesproken op 30 september 2020. [1]

Voetnoten

1.type: NMB