In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een werkgever, handelend onder de naam Autobedrijf [naam], en een werknemer, [verweerder]. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, die sinds 1 januari 2001 in dienst was en als boekhouder werkte. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsrelatie onherstelbaar verstoord was, wat een redelijke grond voor ontbinding opleverde volgens artikel 7:671b lid 1 BW. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2020.
Daarnaast had de werknemer een tegenverzoek ingediend, waarin hij onder andere vroeg om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, een transitievergoeding, en terugbetaling van leningen door de werkgever. De kantonrechter verklaarde het verzoek van de werknemer tot terugbetaling van leningen niet-ontvankelijk, omdat deze vordering geen verband hield met het einde van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de leningen losstonden van de arbeidsovereenkomst en dat de werknemer geen recht had op een transitievergoeding, aangezien de arbeidsovereenkomst eindigde na het bereiken van de AOW-leeftijd.
De kantonrechter bepaalde dat partijen ieder hun eigen proceskosten moesten dragen, en dat de werkgever de eigendommen en computerbestanden van de werknemer binnen vier weken moest teruggeven, op straffe van een dwangsom. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede procesorde en de voorwaarden waaronder ontbinding van een arbeidsovereenkomst kan plaatsvinden.