In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 28 juli 2020, gaat het om de invordering van een dwangsom van €1500 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort. Eisers, die een betonnen bloembak en hekwerken op hun perceel hadden, kregen op 28 februari 2019 een last onder dwangsom opgelegd om deze te verwijderen. Na controle op 29 april 2019 bleek dat niet volledig aan de last was voldaan, wat leidde tot het primaire besluit van 16 juli 2019 tot invordering van de dwangsom. Eisers maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit ongegrond in het bestreden besluit van 26 november 2019.
De rechtbank oordeelt dat de last onder dwangsom in rechte vaststaat, aangezien eisers geen rechtsmiddelen hebben ingesteld tegen het besluit. De rechtbank overweegt dat het voldoen aan de last na de begunstigingstermijn, of het gedeeltelijk uitvoeren van de last voor afloop van de termijn, op zichzelf geen bijzondere omstandigheden zijn om van invordering af te zien. De rechtbank wijst erop dat de verantwoordelijkheid voor tijdige en volledige uitvoering van de last bij eisers ligt. De rechtbank concludeert dat de invordering van de dwangsom rechtmatig is en verklaart het beroep ongegrond.
De rechtbank benadrukt dat de hoogte van de dwangsom passend is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, en de rechtbank heeft besloten om de uitspraak niet openbaar uit te spreken vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.