ECLI:NL:RBNHO:2020:9280

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 80
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van een last onder dwangsom en de beoordeling van bijzondere omstandigheden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland op 28 juli 2020, gaat het om de invordering van een dwangsom van €1500 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort. Eisers, die een betonnen bloembak en hekwerken op hun perceel hadden, kregen op 28 februari 2019 een last onder dwangsom opgelegd om deze te verwijderen. Na controle op 29 april 2019 bleek dat niet volledig aan de last was voldaan, wat leidde tot het primaire besluit van 16 juli 2019 tot invordering van de dwangsom. Eisers maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit ongegrond in het bestreden besluit van 26 november 2019.

De rechtbank oordeelt dat de last onder dwangsom in rechte vaststaat, aangezien eisers geen rechtsmiddelen hebben ingesteld tegen het besluit. De rechtbank overweegt dat het voldoen aan de last na de begunstigingstermijn, of het gedeeltelijk uitvoeren van de last voor afloop van de termijn, op zichzelf geen bijzondere omstandigheden zijn om van invordering af te zien. De rechtbank wijst erop dat de verantwoordelijkheid voor tijdige en volledige uitvoering van de last bij eisers ligt. De rechtbank concludeert dat de invordering van de dwangsom rechtmatig is en verklaart het beroep ongegrond.

De rechtbank benadrukt dat de hoogte van de dwangsom passend is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, en de rechtbank heeft besloten om de uitspraak niet openbaar uit te spreken vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/80

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser 1] & de heer [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten tot invordering van €1500 vanwege het verbeuren van een last onder dwangsom.
Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar ingediend.
Bij besluit van 26 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het doen van een uitspraak zonder zitting. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Het onderzoek is vervolgens gesloten.

Overwegingen

1.1
Bij besluit van 28 februari 2019 heeft verweerder eisers gelast uiterlijk op 28 april 2019 een betonnen bloembak te verwijderen en verwijderd te houden (last 1), een hekwerk met een hoogte van 202 meter en een breedte van 200 te verwijderen en verwijderd te houden (last 2) en een hekwerk met een hoogte van 196 centimeter en een breedte van 365 centimeter te verwijderen of te verlagen naar een hoogte van maximaal 1 meter (last 3) op en bij het perceel [perceel] (het perceel), op straffe van verbeurte van een dwangsom van respectievelijk €4.600, €1000 en €1500 ineens. Eisers hebben tegen dit besluit geen bezwaar ingediend.
1.2
Het perceel is gelegen binnen het bestemmingsplan “Cruquius 2009” (het bestemmingsplan). Op de betreffende gronden rust de bestemming “Verkeer” en ‘’Tuin’’.
1.3
Het hek genoemd in de laatste last is vanaf de openbare weg gezien rechts van de betonnen bloembak geplaatst. Tijdens de controle die op 29 april 2019 heeft plaatsgevonden, heeft een toezichthouder geconstateerd dat niet was voldaan aan de laatste last. De toezichthouder heeft geconstateerd dat wel aan de eerste en tweede last is voldaan. De toezichthouder heeft geconstateerd dat de pilaar aan de linkerzijde van het hek 110,5 hoog is. De deur aan de rechterzijde van het hek is 113 centimeter hoog. De pilaar aan de rechterzijde is 113,8 hoog. Volgens verweerder is daarom een dwangsom ter hoogte van € 1500,- die aan eisers bij besluit van 28 februari 2019 was opgelegd, verbeurd. Bij besluit van 16 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten tot invordering van €1500. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
4.1
Eisers voeren aan dat er bijzondere omstandigheden zijn om van invordering af te zien. Zij hebben namelijk binnen de gestelde termijn materieel voor 90 procent aan de last voldaan. Eisers hebben binnen de gestelde termijn het hek laten inkorten van 1.93 bij de palen en 1.44,5 bij het hek naar de beoogde 1 meter. Omdat het hek nog steeds 13 centimeter en 10,5 centimeter te hoog was, hebben zij het hek meteen opnieuw in laten korten tot 1 meter hoogte. Bij de uitvoering heeft zich een minimale fout voorgedaan. Voorts hebben eisers aangetoond dat zij aan de last wilden voldoen, zij deels aan de last hebben voldaan en geen sprake was van opzet. Verder voeren eisers aan dat zij verdere handhaving door verweerder onevenredig vonden met de belangen die gediend zijn met die verdere handhaving.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om van invordering af te zien. Het is de verantwoordelijkheid van eisers om ervoor te zorgen dat volledig en tijdig aan de last wordt voldaan. Dat ook na de werkzaamheden niet aan de last was voldaan, hadden eisers eenvoudig zelf kunnen vaststellen door het hek op te meten. Dat eisers dit niet hebben gedaan, dient voor hun rekening en risico te komen. Voorts hebben eisers pas voldaan aan de last onder dwangsom, nadat zij erop gewezen zijn dat het hek nog niet voldeed. Het na afloop van een begunstigingstermijn alsnog voldoen aan een last, is geen bijzondere omstandigheid om van invordering af te zien.
4.3
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dient bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1062. Het voldoen aan de last na de begunstigingstermijn, of het gedeeltelijk uitvoeren van de last voor afloop van de begunstigingstermijn, is op zichzelf geen omstandigheid als gevolg waarvan het college van invordering had behoren af te zien (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:802).
4.5
De rechtbank overweegt als volgt. De last onder dwangsom, en daarmee ook de hoogte van de dwangsom, staat niet meer ter discussie, omdat eisers geen rechtsmiddelen hebben ingesteld tegen dat besluit. Nu de last onder dwangsom in rechte vaststaat en tevens niet in geschil is dat op 29 april 2019 niet volledig aan de opgelegde last was voldaan, is de opgelegde dwangsom van € 1500,- verbeurd en is verweerder bevoegd dat bedrag bij eisers in te vorderen. De rechtbank overweegt voorts dat slechts in bijzondere omstandigheden geheel of gedeeltelijk van invordering kan worden afgezien. Het voldoen aan de last na de begunstigingstermijn, of het gedeeltelijk uitvoeren van de last voor afloop van de begunstigingstermijn, is op zichzelf geen omstandigheid als gevolg waarvan het college van invordering had behoren af te zien. Dat het zou gaan om een minimale fout en geen sprake was van opzet bij eisers doet hier niet aan af. De beroepsgrond faalt.
5.1
Eisers voeren aan dat zij verdere handhaving door verweerder onevenredig vonden met de belangen die gediend zijn met die verdere handhaving.
5.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat zij eisers niet kunnen volgen in de stelling dat verdere handhaving onevenredig is met de belangen die gediend zijn met verdere handhaving. Er is volgens verweerder niet sprake van een te verwaarlozen overschrijding die optreden onevenredig zou maken. Het gaat om een overschrijding van meer dan tien procent van de voor hekwerken maximaal toegestane hoogte.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft dat een bedrag van € 1500,- ineens passend is en acht dit bedrag niet onevenredig hoog. Deze omstandigheden afgewogen tegen de nadelige gevolgen van invordering van het bedrag van € 1500,- aan verbeurde dwangsom voor eisers, leidt de rechtbank tot het oordeel dat het gevolg van invordering evenredig is in verhouding tot de in dit geval met de invordering beoogde doelen. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Eisers voeren aan dat verweerder hen terugpakt voor hun assertieve optreden en verwijzen naar de brief aan de gemeenteraad van Haarlemmermeer van 8 maart 2019. Voorts voeren eisers aan dat verweerder willekeurig en vooringenomen gehandeld heeft en heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Voorts hebben eisers verweerder verzocht duidelijk te maken of een ‘hekkenbeleid’ binnen de gemeente wordt gevoerd en waarom op tal van plaatsen niet gehandhaafd wordt.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat het door eisers gedane beroep op strijd met het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat gesteld noch gebleken is dat verweerder in vergelijkbare gevallen niet tot invordering is overgegaan. Voor zover dit betoog erop ziet dat verweerder in strijd heeft gehandeld door alleen tegen eisers handhavend op te treden, strandt dat betoog op de formele rechtskracht van de last onder dwangsom. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is dat besluit onherroepelijk geworden. De rechtmatigheid van dat besluit kan in het kader van de toetsing van het invorderingsbesluit niet meer aan de orde komen. Dit is slechts anders indien de last onder dwangsom evident onrechtmatig is. Het is de rechtbank niet gebleken dat daar in het onderhavige geval sprake van is. Deze beroepsgrond faalt.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier
.Deze uitspraak is gedaan op 28 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:31d
Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:32a
1. De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. Bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
Artikel 5:32b
1. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
2. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
3. De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
Artikel 5:33
Een verbeurde dwangsom wordt betaald binnen zes weken nadat zij van rechtswege is verbeurd.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
Bestemmingsplan Cruquius 2009
Artikel 17: Tuin
17.1.
Bestemmingsomschrijving
De voor „Tuin‟ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woning of woongebouw.
17.2.2.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 meter zijn;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter zijn.