ECLI:NL:RBNHO:2020:9277

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 augustus 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3137
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in persoonsgegevens en politiegegevens onder de Wet politiegegevens

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. C.J. Forder, beroep ingesteld tegen een besluit van de korpschef van de politie, vertegenwoordigd door S. Maas, waarin een verzoek om inzage in persoonsgegevens en politiegegevens werd deels toegewezen. Eiser had op 8 mei 2019 verzocht om inzage in zijn gegevens bij de politie eenheid Midden-Nederland. Het verzoek werd deels toegewezen, maar de korpschef weigerde inzage in zes documenten, wat eiser aanvocht. De rechtbank oordeelde dat de gegevens die niet aan eiser waren verstrekt, niet als zijn persoonsgegevens konden worden aangemerkt volgens artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg). De rechtbank stelde vast dat de weigering van de korpschef gerechtvaardigd was ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden. Eiser was bezorgd dat er informatie in zijn dossier stond die door de Raad voor de kinderbescherming kon worden ingezien, maar de rechtbank oordeelde dat de korpschef geen beleidsvrijheid had om de kennisneming van de gegevens toe te staan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/3137

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. C.J. Forder),
en
De korpschef van de politie, namens deze de Politiechef eenheid Midden-Nederland, verweerder
(gemachtigde: S. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om inzage in zijn persoonsgegevens en politiegegevens bij de politie eenheid Midden-Nederland deels toegewezen, in de zin dat eiser met de politie contact op mocht nemen voor inzage.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op het beroep betrekking hebbende stukken ingezonden en daarbij voor een deel van de stukken verzocht toepassing te geven aan artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft bij beslissing van 29 oktober 2019 bepaald dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om kennis te nemen van de onder beperkte kennisneming overgelegde stukken.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het doen van een uitspraak zonder zitting. Op grond van artikel 8:57 van de Awb heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Het onderzoek is vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 8 mei 2019 verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens en politiegegevens bij de politie eenheid Midden-Nederland, Verweerder heeft het verzoek van eiser aangemerkt als een verzoek op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg).
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het verzoek deels toegewezen, in de zin dat eiser met de politie contact op mocht nemen voor inzage. Eiser heeft een afspraak gemaakt en heeft de aan hem beschikbaar gestelde politiegegevens op 4 juli 2019 ingezien. De weigering en het anonimiseren van stukken heeft plaatsgevonden op grond van artikel 27, eerste lid, onder d, van de Wpg. Verweerder heeft het verzoek om inzage van eiser deels afgewezen in het belang van de bescherming van de rechten van betrokkenen of van de rechten en vrijheden van derden.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
4.1
Eiser kan zich niet verenigen met de volledige weigering van zes documenten waarover geen nadere informatie is verstrekt. Tijdens de inzage heeft eiser aantekeningen gemaakt van de stukken die volledig zijn geweigerd en van de stukken die deels zijn geanonimiseerd. Volgens eiser is in het bestreden besluit artikel 24b van de Wpg niet goed toegepast. Het besluit ontbeert daarom een deugdelijke motivering en is het genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. In april 2018 is eiser onderzocht door de politie vanwege gestelde stalking en bedreiging van zijn ex-vrouw. Eiser is bezorgd dat er iets in zijn politiedossier zou kunnen zitten waarvan hij geen weet heeft en wat de Raad voor de kinderbescherming kan inzien. De nieuwe partner van zijn ex-vrouw is politieman. Eiser is bezorgd dat hij betrokken is geweest bij de zes registraties waarvan eiser geen kennis mag nemen. Eiser verzoekt de rechtbank om te beoordelen of de geheime stukken politiegegevens betreffen als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg. Voorts verzoekt eiser de rechtbank om te beoordelen of de gegevens een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Eiser verzoekt de rechtbank om te onderzoeken of er gelet op de noodzakelijkheid en evenredigheid een rechtvaardiging bestaat voor de algehele geheimhouding van de gegevens in de zes documenten.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gegevens die niet ter kennisneming aan eiser zijn aangeboden gegevens betreffen die naar derden herleidbaar zijn of betrekking hebben op derden. Een deel van de geanonimiseerde gegevens betreffen ook eiser. Het betreft dan door derden afgelegde verklaringen over gebeurtenissen. Voorts komt eiser volgens verweerder niet het recht toe van de geweigerde en geanonimiseerde gegevens kennis te nemen. De registraties die ook betrekking hebben op eiser geven een weergave van wat door derden tegenover de politie is meegedeeld. Deze derden mochten er volgens verweerder op vertrouwen dat het doen van de melding en de inhoud daarvan niet met eiser gedeeld zou worden. Voorts bevatten de gegevens geen conclusies die door de politie over eiser zijn getrokken. De inhoud van de verklaringen van derden wordt volgens verweerder niet als vaststaand feit gepresenteerd. Ten overvloede stelt verweerder dat eiser, zelfs als hij inzage zou krijgen in de gegevens, hij geen succesvol beroep zou kunnen doen op artikel 28 van de Wpg.
4.3
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen in de uitspraak van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1109, bevat de Wpg een uitputtende regeling voor de verstrekking van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van die wet. Voor de beoordeling of gegevens als politiegegevens dienen te worden aangemerkt, is onder meer bepalend of die gegevens een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Daarbij dient te worden beoordeeld of die gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor die persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Bij deze beoordeling mogen alle middelen worden betrokken waarvan mag worden aangenomen dat zij redelijkerwijs door de verantwoordelijke dan wel enig ander persoon zijn in te zetten om die persoon te identificeren. Het verstrekkingenregime van de Wpg heeft uitsluitend betrekking op politiegegevens en niet op documenten waarin ze zijn vervat, ook voor zover dit document andere dan persoonsgegevens in voormelde zin bevat (uitspraak van de Afdeling van 27 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2581). Politiegegevens die betrekking hebben op anderen dan verzoeker vallen niet onder het bereik van art. 25 van de Wpg. Politiegegevens die betrekking hebben op zowel verzoeker als derden zijn politiegegevens als bedoeld in art. 25 van de Wpg (uitspraak van de Afdeling van 5 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX6514).
4.4
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9912, moet de korpschef, gelet op artikel 27, eerste lid, van de Wpg, een verzoek om kennisneming van politiegegevens afwijzen indien dit ter bescherming van de in dat artikel vermelde belangen noodzakelijk is. De korpschef heeft, gelet op het dwingende karakter van dat artikel, geen beleidsvrijheid om de kennisneming van de betreffende politiegegevens toch toe te staan. Het artikel biedt derhalve geen ruimte voor een afweging van de daarin genoemde belangen en het belang van de verzoeker bij kennisneming van de politiegegevens.
5. De rechtbank is van oordeel dat de gegevens waarom eiser heeft verzocht, voor zover deze geen persoonsgegevens van hemzelf bevatten, jegens hem niet kunnen worden aangemerkt als zijn persoon betreffende gegevens als bedoeld in artikel 25 van de Wpg. De gegevens waar om eiser heeft verzocht vallen dan ook niet onder het bereik van artikel 25 van de Wpg en kunnen derhalve niet met toepassing van die bepaling aan hem worden verstrekt. Verweerder heeft het verzoek van eiser, voor zover dat is gebaseerd op artikel 25 van de Wpg, dan ook terecht afgewezen.
6. Voor zover eiser inzage wil krijgen in politiegegevens die betrekking hebben op zowel eiser als derden, omdat hij bezorgd is dat deze stukken ingezien kunnen worden door de Raad van de kinderbescherming, biedt artikel 27, eerste lid, van de Wpg geen ruimte voor een belangenafweging. Dat de nieuwe partner van zijn ex-vrouw politieagent is, maakt dit niet anders. Het door eiser gestelde belang dat hij inzage krijgt in de stukken, kan daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. Indien één van de weigeringsgronden zich voordoet, moet de gevraagde kennisneming van de informatie door verweerder worden geweigerd. Het onthouden van kennisneming is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk in het belang van de bescherming van de rechten en vrijheden van die derden. De betrokken derden mochten er immers, zoals verweerder heeft aangevoerd, ten tijde van het afleggen van hun verklaringen op vertrouwen dat op hen betrekking hebbende gegevens niet aan eiser zouden worden verstrekt. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat het verstrekken van de door eiseres gevraagde gegevens kon worden geweigerd op grond van artikel 27 van de Wpg.
7. Het beroep van eiser is ongegrond.
8. Voor vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier
.
Deze uitspraak is gedaan op 4 augustus 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Wet politiegegevens
Artikel 1. (definities)
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a.
politiegegeven:elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012, met uitzondering van:
– de uitvoering van wettelijke voorschriften anders dan de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
– de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, onder 1° en artikel 4, eerste lid, onderdeel f, van de Politiewet 2012;
b.
persoonsgegeven:alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
Artikel 24b. (verstrekking van informatie aan de betrokkene)
1. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt in elk geval de volgende informatie aan de betrokkene:
a. de identiteit en contactgegevens van de verwerkingsverantwoordelijke en, in voorkomend geval, van de functionaris voor gegevensbescherming;
b. de verwerkingsdoelen van de politiegegevens;
c. de rechten van de betrokkene, bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, en 28, eerste en tweede lid;
d. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit.
2 In specifieke gevallen verstrekt de verwerkingsverantwoordelijke de volgende informatie aan de betrokkene:
a. de rechtsgrondslag van de verwerking;
b. de bewaartermijn van de politiegegevens;
c. in voorkomend geval, de categorieën van de ontvangers van de politiegegevens;
d. indien noodzakelijk, extra informatie, in het bijzonder wanneer de politiegegevens zonder medeweten van de betrokkene worden verzameld;
e. het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 7a, eerste lid, bedoelde profilering, en nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
3 De verwerkingsverantwoordelijke kan de verstrekking van informatie, als bedoeld in het tweede lid, uitstellen, beperken of achterwege laten voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is in verband met een belang, bedoeld in artikel 27, eerste lid, onderdelen a tot en met e.
4 Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van de verwerking van gegevens van personen, bedoeld in artikel 6b, onder a.
Artikel 25. (recht op inzage)
1. De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a. de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b. de betrokken categorieën van politiegegevens;
c. de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
g. de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
2 De verwerkingsverantwoordelijke kan zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen, dan wel voor ten hoogste zes weken indien blijkt dat bij verschillende regionale eenheden of bij de landelijke eenheid van de politie politiegegevens over de verzoeker worden verwerkt. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
Artikel 27. (uitzonderingen)
1. Een verzoek als bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, en 28, eerste en tweede lid, wordt afgewezen voor zover dit een noodzakelijke en evenredige maatregel is:
a. ter vermijding van belemmering van de gerechtelijke onderzoeken of procedures;
b. ter vermijding van nadelige gevolgen voor de voorkoming, de opsporing, het onderzoek en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen;
c. ter bescherming van de openbare veiligheid;
d. ter bescherming van de rechten en vrijheden van derden;
e. ter bescherming van de nationale veiligheid;
f. ingeval van een kennelijk ongegrond of buitensporig verzoek, als bedoeld in artikel 24a, vierde lid.
2 Een gehele of gedeeltelijke afwijzing van een verzoek als bedoeld in het eerste lid is schriftelijk en bevat de redenen voor de afwijzing.
3 Een verzoek als bedoeld in de artikelen 25, eerste lid, en 28, eerste lid, wordt afgewezen als het verzoek de gegevens betreft, die worden verwerkt bij of krachtens artikel 12.