Op 10 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van vier maanden samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de in- en uitvoer van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen, bewerken, verwerken, verstrekken en verkopen van cocaïne. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en tapverslagen als bewijs gebruikt om tot de conclusie te komen dat de verdachte en zijn medeverdachten regelmatig contact hebben gehad over de verkoop van cocaïne aan een afnemer in Duitsland. De rechtbank heeft de verdachte wettig en overtuigend bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de verkoop van cocaïne in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 31 januari 2017. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan het ondergane voorarrest en een taakstraf van 240 uur, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.