Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek
€ 10.000.- voor elke dag dat [werkgever] , na 5 dagen na het wijzen van de beschikking, niet voldoet aan de beschikking;
€ 1.945,43 exclusief 8% vakantiegeld, vanaf 13 mei 2020, tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
4.Het verweer en het (voorwaardelijk) tegenverzoek
5.De beoordeling
“hierbij is ontslagen voor intimidatie en diefstal”. [werknemer] betwist de inhoud van deze verklaring. Hij geeft aan dat er op 13 mei 2020 een gesprek heeft plaatsgevonden over een fout in zijn loonstroken en dat hij, nadat hij [werkgever] op die fout had aangesproken, op staande voet door hem werd ontslagen zonder dat daarbij een reden is genoemd. Eenmaal buiten zag hij [vorige eigenaar] . Hij betwist dat de gestelde bewoordingen zijn gebruikt, hij weet niet waarom hij is ontslagen.
voldoende duidelijk en concreet, zodanig dat daarover geen enkele twijfel kon bestaan, aan [werknemer] is medegedeeld. Uit de verklaring van [vorige eigenaar] volgt dat het de bedoeling van [werkgever] was om [werknemer] een “
officiële waarschuwing te geven”. [vorige eigenaar] verklaart niets over de inhoud van het gesprek zelf en verklaart evenmin dat [werkgever] voorafgaand aan het gegeven ontslag daadwerkelijk met [werknemer] zou hebben gesproken over een kasverschil en voorraadverschillen, zoals in de brief van 19 mei 2020 staat vermeld. Desgevraagd heeft [werkgever] ter zitting over het gesprek met [werknemer] verklaard dat hij in het gesprek wel wilde zeggen dat de kassa niet klopte, maar dat [werknemer] opstond en begon te dreigen en schreeuwen, waarna [werkgever] hem op staande voet heeft ontslagen. Aldus is niet komen vast te staan dat [werkgever] [werknemer] met kas- en voorraadverschillen heeft geconfronteerd noch hem daarover heeft gehoord. [werknemer] hoefde, met het noemen van het enkele woord ‘diefstal’ - als dat al gebruikt is - niet te begrijpen dat hij werd ontslagen vanwege kas- en voorraadverschillen op 11 mei 2020. Daarbij acht de kantonrechter nog van belang dat in de Whatsappberichten van 12 mei 2020 door [werknemer] zelf melding wordt gemaakt van een niet te verklaren bedrag van € 100,00, waarna [werkgever] reageert met “
maak je niet druk, ik kijk morgen wel ff na”.
kalm”, een toestand die zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet wijst op een intimidatie door [werknemer] . In beide ontslagbrieven is evenmin enige toelichting gegeven (de gebruikte bewoordingen bijvoorbeeld), zodat niet is komen vast te staan dat die aangevoerde ontslagreden
voldoende duidelijk en concreet, zodanig dat daarover geen enkele twijfel kon bestaan,aan [werknemer] is medegedeeld.
“anders maak ik je af”. De kantonrechter acht het weinig geloofwaardig dat [werkgever] eerst op 24 juli 2020, meer dan 2 maanden na het incident, zich de bedreiging zou kunnen herinneren. Verder kan [werkgever] het zich niet herinneren, aldus zijn eigen verklaring ter zitting, omdat hij angstig was. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft [vorige eigenaar] deze angst niet waargenomen, hij noemt [werkgever] juist “
kalm”. Dat, aldus [werkgever] , hij angstig was omdat hij het (strafrechtelijk) verleden van [werknemer] kende, kan niet worden gevolgd en is ook niet eerder aangevoerd.
De kantonrechter is van oordeel dat evenmin komen vast te staan dat [werknemer] op 13 mei 2020 dreigend en intimiderend gedrag richting [werkgever] heeft vertoond. Dit verwijt kan derhalve evenmin leiden tot een ontbinding op de e-grond.
[werknemer] heeft in dit verband aangevoerd dat hij de betreffende klant wel kent, maar dat dit een medewerker (‘loopjongen’) van [werkgever] in een van zijn andere coffeeshops is. De kantonrechter is van oordeel dat dit verwijt onvoldoende is onderbouwd en niet is komen vast te staan. Zoals [werknemer] terecht heeft opgemerkt, zou het zeker zijn opgevallen als zo’n ongebruikelijk grote hoeveelheid in een keer zou worden verkocht en niet in de administratie is verantwoord, waarbij heeft te gelden dat volstrekt onduidelijk is wanneer dit dan gebeurd zou zijn. Het is ook onduidelijk waarom dit eerst begin juli 2020 aan het licht zou zijn gekomen. Wat daar verder ook van zij, het had op de weg van [werkgever] als werkgever gelegen om dit deugdelijk te onderzoeken en [werknemer] hierover te horen. Dit verwijt kan niet leiden tot een ontbinding op de e-grond.
€ 1.600,00 verdiende. Partijen discussiëren over de vraag of dit inclusief of exclusief vakantiegeld is. Ter zitting heeft [werknemer] verklaard dat hij door de vorige eigenaar contant werd betaald en al die jaren nimmer daarnaast nog een bedrag aan vakantiegeld heeft ontvangen. Er is ook niet gebleken dat [werknemer] op enig moment een vordering tot (na)betaling van vakantiegeld heeft ingediend bij de vorige eigenaar. Enig ander aanknopingspunt dat in het nettoloon niet tevens het vakantiegeld is opgenomen, is door [werknemer] niet aangevoerd. Onder die omstandigheden is voldoende aannemelijk geworden dat de contante/netto betaling van € 1.600,00 mede het vakantiegeld omvat(te).
Gelet op hetgeen partijen ter zitting over het overeengekomen loon hebben verklaard, gaat de kantonrechter bij de berekening van de transitievergoeding uit van een salaris van € 1.600,00 netto per maand inclusief vakantietoeslag. De toe te wijzen transitievergoeding komt gelet op het voorgaande uit op een bedrag van € 3.957,01 netto.
De verstoring in de arbeidsrelatie die als gevolg van de geuite beschuldigingen is ontstaan, is volledig aan [werkgever] te wijten, hetgeen hem ernstig aan te rekenen valt.
New Hairstyle)). Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Het gaat er uiteindelijk erom dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De billijke vergoeding heeft echter geen specifiek punitief karakter en bij het begroten daarvan kan dus geen rol spelen welk bedrag voor de werkgever een ‘bestraffend’ effect heeft.
6.De beslissing
€ 1.600,00 inclusief vakantietoeslag, vanaf 13 mei 2020 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van de gehele betaling;