Overwegingen
1. Op 25 april 2014 heeft verweerder van eiseres een aanvraag kinderopvangtoeslag per 1 maart 2014 ontvangen voor de opvang van haar kind, [D] , bij een gastouder. Deze aanvraag is op grond van artikel 15, vijfde lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.
2. Op 29 oktober 2014 heeft eiseres een uitkering Wet arbeid en zorg
(hierna: WAZO-uitkering) aangevraagd. Met dagtekening 17 december 2014 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besloten dat eiseres recht heeft op een WAZO-uitkering van € 129,93 per maand voor een periode van 24 november 2014 tot 16 maart 2015.
3. Op 31 oktober 2014 is de dienstbetrekking tussen eiseres en het [E] beëindigd. Naar aanleiding hiervan heeft eiseres een werkloosheidsuitkering ontvangen.
4. Aan eiseres is een voorschot kinderopvangtoeslag 2015 toegekend van € 9.173. De uitgangspunten voor de berekening van de totale kinderopvangtoeslag 2015 waren het geschatte (gezamenlijke) toetsingsinkomen van
€ 42.827 over 2015 en voor de opvang van [D] het aantal opvanguren per maand van 195 tegen een uurtarief van € 5,37.
5. Bij brieven van 28 november 2015 en 21 december 2015 heeft verweerder eiseres verzocht om aanvullende informatie. Verweerder heeft hierop geen reactie van eiseres ontvangen.
6. Bij brief van 18 januari 2016 heeft verweerder eiseres bericht dat de kinderopvangtoeslag stop wordt gezet, vanwege het gebrek aan informatie.
7. Met dagtekening 5 februari 2016 is het voorschot kinderopvangtoeslag 2015 herzien naar € 0.
8. Eiseres heeft op 12 maart 2016, ontvangen door verweerder op 18 maart 2016, bezwaar gemaakt tegen de voorschotbeschikking kinderopvangtoeslag 2015.
9. Bij brief van 26 juli 2016 heeft verweerder eiseres verzocht om aanvullende informatie. Verweerder heeft hierop geen reactie van eiseres ontvangen.
10. In de beslissing op bezwaar van 3 september 2016 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de hoogte van de voorschotbeschikking kinderopvangtoeslag 2015 gehandhaafd op € 0.
11. Met dagtekening 1 februari 2019 is de kinderopvangtoeslag 2015 definitief vastgesteld op € 3.351. De uitgangspunten voor deze definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag 2015 zijn het vastgestelde (gezamenlijke) toetsingsinkomen van
€ 23.715 en het aantal opvanguren van 79 per maand tegen een uurtarief van € 5,48. Eiseres heeft een bedrag van € 3.698 inclusief rente (€ 347) ontvangen.
12. Eiseres heeft op 11 februari 2019, ontvangen door verweerder op 13 februari 2019 bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikking kinderopvangtoeslag 2015.
13. Bij brief van 4 maart 2019 heeft verweerder eiseres verzocht om aanvullende informatie. Verweerder heeft op 20 maart 2019 een reactie van eiseres ontvangen.
14. In de beslissing op bezwaar van 1 april 2019 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de hoogte van de kinderopvangtoeslag voor 2015 gehandhaafd op
15. Eiseres is op 6 mei 2019, ontvangen door de rechtbank 6 mei 2019, in beroep gegaan tegen de beslissing op bezwaar met dagtekening 1 april 2019.
16. Met dagtekening 6 januari 2020 heeft verweerder de beslissing op bezwaar herzien, waarbij een gedeelte van het bezwaar gegrond is verklaard.
17. Naar aanleiding hiervan is aan eiseres een herziene definitieve beschikking kinderopvangtoeslag 2015 toegekend van € 4.571. De uitgangspunten voor de berekening van de totale kinderopvangtoeslag 2015 waren het geschatte (gezamenlijke) toetsingsinkomen van € 23.715 over 2015 en voor de opvang van [D] het aantal opvanguren per maand van 195 tegen een uurtarief van € 5,48 (besluit II).
Geschil18. In geschil is of verweerder de definitieve kinderopvangtoeslag 2015 op een juiste wijze heeft berekend. Meer specifiek in geschil is of verweerder terecht artikel 1.6, zevende lid, van de Wkkp niet heeft toegepast.
19. Eiseres heeft gesteld dat zij in 2015 recht heeft op een hoger bedrag aan kinderopvangtoeslag dan het toegekende bedrag van € 4.571. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat zij recht heeft op toepassing van artikel 1.6, zevende lid, van de Wkkp.
20. Verweerder stelt dat terecht is bepaald dat de uitlooptermijn van artikel 1.6, vijfde lid, van de Wkkp eindigt op 25 mei 2015, en eiseres derhalve in 2015 recht heeft op kinderopvangtoeslag voor de periode van 16 maart 2015 tot en met 25 mei 2015. De beschikking kinderopvangtoeslag voor eiseres is derhalve terecht vastgesteld op € 4.571.
21. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Voorafgaand
22. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft het beroep van eiseres van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Nu niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit I, zal de rechtbank het beroep in zoverre niet-ontvankelijk verklaren en draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
Inhoudelijke beoordeling bestreden besluit II
25. Bij de beoordeling van dit beroep wordt uitgegaan van de tekst van de Wkkp, zoals deze op 1 januari 2015 luidde.
26. Op grond van artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onderdeel h en i van de Wkkp heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de ouder in dat jaar:
h. recht heeft op of een uitkering ontvangt op grond van de Werkeloosheidswet en deelneemt aan scholing als bedoeld in artikel 76 van die wet of werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 76a of 77a van die wet met behoud van die uitkering dan wel op andere wijze deelneemt aan een traject gericht op arbeidsinschakeling.
i. recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, arbeidsondersteuning op grond van de Wet arbeidsgeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten of een uitkering op grond van hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of recht heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet:
1° ten behoeve van wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen werkzaamheden, gericht op de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces als bedoeld in artikel 30a, achtste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen laat verrichten,
2° ten behoeve van wie de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 82 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen werkzaamheden, gericht op de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces als bedoeld in artikel 42 van die wet laat verrichten, of
3° werkzaamheden op een proefplaats verricht als bedoeld in artikel 65g van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 2:24 of 3:69 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, artikel 67e van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 37 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of artikel 52e van de Ziektewet,
27. Op grond van artikel 1.6, vijfde lid, van de Wkkp behoudt een ouder of zijn partner die in een berekeningsjaar of in het daaraan voorafgaande berekeningsjaar arbeid heeft verricht als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdeel a of b, of derde lid, onderdeel a, gedurende drie kalendermaanden, gerekend vanaf de eerste dag na de dag waarop het verrichten van die arbeid is beëindigd, dezelfde aanspraak op een kinderopvangtoeslag als voor die beëindiging bestond.
28. Op grond van het zevende lid van dit artikel behoudt een ouder of zijn partner, indien hij of zijn partner in het berekeningsjaar 2015 of 2016 werkeloos wordt, in afwijking van het vijfde lid gedurende zes kalendermaanden dezelfde aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien sprake is van omstandigheden als bedoeld in het vijfde lid.
29. Op grond van artikel 1.7, eerste lid, van de Wkkp is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. De voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. De soort kinderopvang.
30. Op grond van het vierde lid van artikel 1.7 van de Wkkp gaat het aantal uren kinderopvang dat in aanmerking wordt genomen bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in het eerste lid, een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen maximum, dat per soort kinderopvang of per leeftijdsgroep verschillend kan worden vastgesteld, niet te boven.
31. De in artikel 1.7 van de Wkkp bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit kinderopvangtoeslag (hierna: het Besluit). Op grond van artikel 8a, eerste lid, van het Besluit bedraagt het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, voor ieder kind niet meer dan
a. 230 uren per kalendermaand;
1º. 140 procent van het aantal gewerkte uren, waarbij reistijd niet wordt aangemerkt als gewerkte uren, voor dagopvang en gastouderopvang aan een kind in de leeftijd, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, gezamenlijk;
2º. 70 procent van het aantal gewerkte uren, waarbij reistijd niet wordt aangemerkt als gewerkte uren, voor buitenschoolse opvang en gastouderopvang aan een kind in de leeftijd bedoeld in artikel 1, onderdeel c, gezamenlijk;
3º. De duur van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling of scholing, een opleiding of een cursus als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onderdelen c tot en met j, van de wet uitgedrukt in kalendermaanden, vermenigvuldigd met 230 uren per kalendermaand.
32. Naar aanleiding van de herziene beslissing op bezwaar is tussen partijen niet meer in geschil dat de uitlooptermijn van drie kalendermaanden genoemd in artikel 1.6, vijfde lid van de Wkkp wordt onderbroken tot na de afloop van de WAZO-uitkering. Wel houdt partijen verdeeld het antwoord op de vraag hoe de uitlooptermijn van artikel 1.6, vijfde lid, van de Wkkp berekend dient te worden en of artikel 1.6, zevende lid, van de Wkkp van toepassing is en derhalve tot een hogere kinderopvangtoeslag leidt.
33. De uitlooptermijn van artikel 1.6, vijfde lid, van de Wkkp van drie maanden is aangevangen op 1 november 2014, maar wordt door de WAZO-uitkering van 24 november 2014 tot 16 maart 2015 onderbroken, en vanaf 16 maart 2015 hervat. Dit betekent dat de uitlooptermijn tot en met 25 mei 2015 loopt en uiteindelijk in de herziene beslissing op bezwaar correct door verweerder is berekend (vgl. ECLI:NL:RBOVE:2018:4686). 34. Eiseres heeft gesteld dat haar zwangerschapsverlof als verlenging aangemerkt dient te worden van haar dienstverband. Volgens eiseres is zij hierdoor niet in het berekeningsjaar 2014, maar in het berekeningsjaar 2015 werkeloos geworden, waardoor artikel 1.6, zevende lid, van de Wkkp van toepassing is. Dit betekent dat eiseres recht heeft op zes maanden kinderopvangtoeslag in plaats van drie maanden.
35. Naar het oordeel van de rechtbank is de benadering van eiseres onjuist. De rechtbank is, gelijkluidend aan het standpunt van verweerder, van oordeel dat voor de vraag wanneer eiseres werkloos is geworden en derhalve artikel 1.6, zevende lid, van de Wkkp van toepassing is, aangesloten dient te worden bij de daadwerkelijke beëindiging van haar dienstverband, namelijk op 31 oktober 2014. De toepasselijke regelgeving laat geen andere uitleg toe. Eiseres is dan ook per 1 november 2014 werkloos geworden, waardoor artikel 1.6, zevende lid, van de Wkkp niet van toepassing is.
36. Verweerder heeft terecht de herziene definitieve beschikking kinderopvangtoeslag vastgesteld op € 4.571, waarbij geen rekening is gehouden met de verlenging van de uitlooptermijn van drie (conform artikel 1.6, vijfde lid van de Wkkp) naar zes kalendermaanden (conform artikel 1.6, zevende lid, van de Wkkp).
37. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
38. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.