ECLI:NL:RBNHO:2020:9089

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
5 november 2020
Zaaknummer
7721402 \ CV EXPL 19-3177
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor letselschade na mishandeling met schadevergoeding en smartengeld

In deze zaak heeft eiser, een voormalig matroos in opleiding, een vordering ingesteld tegen gedaagde, eveneens een matroos in opleiding, wegens letselschade die hij heeft opgelopen na een mishandeling op 26 januari 2017. Gedaagde is strafrechtelijk veroordeeld voor deze mishandeling, wat heeft geleid tot een gescheurde voorste kruisband en een scheur in de buitenmeniscus van de linkerknie van eiser. Eiser vordert schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade, waaronder kosten voor medische zorg, reiskosten, en smartengeld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die eiser heeft geleden als gevolg van de mishandeling. De kantonrechter heeft de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de bewindvoerder van gedaagde is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.151,83 aan eiser. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op vergoeding van zijn eigen risico zorgverzekering en reiskosten, maar heeft de vordering voor de overige schadeposten afgewezen, waaronder de vordering voor smartengeld, omdat dit bedrag al eerder was vergoed. De proceskosten zijn door beide partijen zelf te dragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 7721402 \ CV EXPL 19-3177 BL
Uitspraakdatum: 4 november 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats 1]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. A.R. van Dolder
toevoeging: 4MW4868
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats 2]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
bewindvoerder:
R.C.A. Voste Den Helder
verder te noemen: de bewindvoerder q.q.
gemachtigde: mr. J.F. Overes

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 16 april 2019 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord. Op 9 oktober 2019 zijn ter griffie aanvullende producties van [eiser] ontvangen.
1.2.
Op verzoek van [eiser] is bij exploot van 31 oktober 2019 de bewindvoerder q.q. opgeroepen, die vervolgens mondeling (aanvullend) heeft geantwoord.
1.3.
Op 6 oktober 2020 heeft (via Skype voor bedrijven) een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [gedaagde] heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Op 26 januari 2017 vond tussen partijen een incident plaats in de Erfprinskazerne te Den Helder, alwaar zij destijds beiden matroos in opleiding waren. Ten gevolge van dit incident heeft [eiser] letsel aan zijn linkerknie opgelopen.
2.2.
Op 7 maart 2017 vond een kijkoperatie plaats, waarbij de gescheurde meniscus van de linkerknie van [eiser] is gehecht.
2.3.
Op 20 april 2017 vond een tweede operatie plaats, waarbij de gescheurde voorste kruisband van de linkerknie van [eiser] is gereconstrueerd (VKB reconstructie).
2.4.
Bij vonnis van 8 januari 2018 van de meervoudige militaire kamer van de rechtbank Gelderland (hierna: de militaire kamer) is bewezen verklaard dat [gedaagde] op 26 januari 2017 te Den Helder, opzettelijk mishandelend, komende van achteren, een sliding/tackel heeft gemaakt tegen een been van [eiser] , ten gevolge waarvan [eiser] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gescheurde voorste kruisband en een scheur in de buitenmeniscus van de linkerknie heeft bekomen en pijn heeft ondervonden. Daarbij is [gedaagde] strafbaar verklaard voor dit feit, en veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren (of 20 dagen vervangende hechtenis).
2.5.
[eiser] heeft zich in het strafproces gevoegd als benadeelde partij, ter verkrijging van een schadevergoeding van € 11.625,82. Daarvan is toegewezen een bedrag van € 833,88, waarvan € 33,88 ziet op reiskostenvergoeding en € 800,00 op immateriële schade van [eiser] . Voor het overige is [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.
2.6.
In augustus 2018 heeft [eiser] , in het kader van een second opinion, DC Klinieken te Amsterdam bezocht. Op basis van MRI onderzoek aldaar luidt de conclusie van de radioloog in een brief van 29 augustus 2018:
“Intacte VKB reconstructie. Geen afwijking aan menisci. Minimaal beenmergoedeem.”
2.7.
Bij brief van 17 oktober 2018 is [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor alle door [eiser] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het strafbare feit.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het incident op 26 januari 2017, en [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 5.561,83 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.200,00 vanaf 26 januari 2017.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. De mishandeling is een onrechtmatige daad van [gedaagde] tegenover [eiser] . Hierdoor heeft [eiser] ernstig knieletsel opgelopen en schade geleden, bestaande uit € 370,23 voor eigen risico zorgverzekering 2018, € 42,60 voor reiskosten gemaakt voor bezoeken aan DC Klinieken, € 1.540,00 voor door de moeder van [eiser] verleende hulp bij zijn persoonlijke verzorging, het huishouden en vervoer naar zorgverleners, en € 24,00 voor huur van krukken. Verder heeft [eiser] immateriële schade geleden, waarvoor hij een vergoeding van € 4.000,00 redelijk acht. Daarvan is reeds € 800,00 vergoed, zodat op dit punt een vordering van € 3.200,00 resteert.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] refereert zich aan de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht, maar betwist de gevorderde schadevergoeding (gedeeltelijk) en voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
4.2.
Het eigen risico 2018 is niet ter kennis van de militaire kamer gebracht, en [gedaagde] refereert zich aan het oordeel van de kantonrechter hierover. Hetzelfde geldt voor de reiskosten voor bezoeken aan DC Klinieken, op voorwaarde dat daarvan bewijsstukken worden overgelegd. Ten aanzien van de overige posten sluit [gedaagde] zich aan bij hetgeen de militaire kamer daarover in het vonnis onder 8a. heeft overwogen en beslist. [eiser] heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een andere beoordeling zouden moeten leiden.
4.3.
De bewindvoerder q.q. heeft hier nog aan toegevoegd dat [gedaagde] gelet op zijn financiële situatie niet in staat is om een schadevergoeding te betalen.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter overweegt allereerst dat een vordering betreffende een gedaagde partij van wie de goederen onder bewind zijn gesteld, moet worden ingesteld tegen de bewindvoerder. De bewindvoerder moet dus als (formele) procespartij worden aangemerkt. Dat brengt mee dat vordering tegen [gedaagde] zelf niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
5.2.
[gedaagde] is door de militaire kamer bij vonnis van 8 januari 2018 strafrechtelijk veroordeeld voor opzettelijke mishandeling van [eiser] , met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, welk letsel bestaat uit een gescheurde voorste kruisband van de linkerknie, een scheur in de buitenmeniscus van de linkerknie en pijn. Dit vonnis van de militaire kamer is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan, zodat het dwingend bewijs oplevert van het feit dat [gedaagde] de mishandeling heeft gepleegd. [gedaagde] weerspreekt dit ook niet. Deze mishandeling levert een onrechtmatige daad op van [gedaagde] tegenover [eiser] , zodat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die daarvan het gevolg is. De gevorderde verklaring voor recht wordt dan ook toegewezen.
5.3.
[gedaagde] moet de schade vergoeden die [eiser] ten gevolge van de mishandeling lijdt. [eiser] vordert vermogensschade en smartengeld. De gevorderde schadevergoeding wordt door [gedaagde] gedeeltelijk betwist. De kantonrechter overweegt over de verschillende schadeposten het volgende.
Eigen risico zorgverzekering 2018
5.4.
Het door [eiser] gevorderde en onderbouwde bedrag van € 370,23 voor eigen risico zorgverzekering 2018 wordt als onbetwist toegewezen.
Reiskosten DC Klinieken
5.5.
Hetzelfde geldt voor de reiskosten voor bezoeken aan DC Klinieken. Nadat [eiser] aanvullend medische informatie van DC Klinieken heeft overgelegd, heeft [gedaagde] zich ter zitting gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter. Daarmee is deze schadepost door [eiser] voldoende onderbouwd en door [gedaagde] niet langer betwist, zodat de reiskosten ten bedrage van € 42,60 worden toegewezen.
Hulp bij persoonlijke verzorging, het huishouden en vervoer
5.6.
[eiser] vordert een bedrag van € 1.540,00 voor – kort gezegd – door zijn moeder aan hem verleende mantelzorg. [gedaagde] sluit zich voor deze schadepost bij wijze van verweer aan bij hetgeen de militaire strafkamer heeft overwogen en beslist. In het strafvonnis onder 8a. is [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in deze schadevordering, waartoe de militaire kamer overwoog:
“dat onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks heeft geleden ten gevolge van het strafbare feit. Er blijkt niet meer dan dat de moeder van de benadeelde partij deze schade heeft geleden.”[eiser] wijst er echter terecht op dat volgens vaste jurisprudentie in geval van letselschade de kosten van huishoudelijke hulp abstract berekend kunnen worden, en ook voor vergoeding in aanmerking kunnen komen als de hulp feitelijk kosteloos door familie is verleend, dus zonder dat concreet schade is geleden. Het moet dan gaan om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners (Hoge Raad 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998).
5.7.
Onbetwist staat vast dat [eiser] ten tijde van de mishandeling zelfstandig woonde in een appartement zonder lift, en ten gevolge van het knieletsel beperkt was in zijn mogelijkheden. Trappen lopen ging niet, en [eiser] is tijdelijk bij zijn moeder gaan wonen. [eiser] stelt dat zijn moeder hem heeft verzorgd, huishoudelijke hulp heeft verleend (zoals boodschappen doen en koken), en hem naar het ziekenhuis en de fysiotherapeut heeft moeten brengen. [gedaagde] heeft dit niet, althans niet gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de kantonrechter gaat het om werkzaamheden die voorheen door [eiser] zelf werden verricht, en waarvoor het in zijn situatie gerechtvaardigd zou zijn geweest om professionele hulp in te huren.
5.8.
Voor de berekening van zijn vordering verwijst [eiser] naar het op 2 november 2017 door hem ondertekende verzoek tot schadevergoeding bestemd voor het strafdossier, meer specifiek bijlage 1 (schadeonderbouwingsformulier), pagina 1. Daarin is het bedrag van € 1.540,00 berekend op basis van de ‘Tarieven voor het Pgb-Wlz’ voor niet professionals in 2017 (€ 20,00 per uur), voor 1 uur per dag over een periode van 77 dagen, waarbij [eiser] heeft vermeld dat hij door zijn letsel 11 weken bij zijn moeder is ingetrokken.
5.9.
De Letselschade Raad heeft een aanbeveling Huishoudelijke Hulp gepubliceerd, die voor door familie verleende mantelzorg voorziet in een vaste vergoeding per week gedurende de eerste 3 maanden na het schadeveroorzakende feit, zonder dat deze schadepost verder onderbouwd hoeft te worden. Deze forfaitaire vergoeding is afhankelijk van de gezinsomvang en de ernst van het letsel. Nu [eiser] zelf stelt dat hij gedurende 11 weken gemiddeld 1 uur per dag mantelzorg nodig heeft gehad, moet worden aangenomen dat hij valt in de categorie ‘licht tot matig beperkt’. Het normbedrag voor een alleenstaande in deze categorie bedraagt in 2017 € 65,00 per week. Dat de door [eiser] geleden schade hoger is dan dit bedrag is niet aangetoond. De door [eiser] niet toegelichte verwijzing naar een ‘Pgb-Wlz’ tarief is daarvoor onvoldoende. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van de door de Letselschade Raad opgestelde aanbeveling.
5.10.
[gedaagde] voert nog aan dat [eiser] is tekortgeschoten in zijn schadebeperkingsplicht, omdat hij een beroep had kunnen doen op de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Dit verweer gaat niet op, omdat die algemene maatschappelijke voorziening niet voorgaat op de specifieke, op onrechtmatige daad gebaseerde aansprakelijkheid en de daaruit voortvloeiende schadevergoedingsplicht die hier voorligt. Het kan [eiser] niet worden tegengeworpen dat hij geen poging heeft gedaan om deze kosten op basis van de WMO vergoed te krijgen.
5.11.
Gelet op het voorgaande en omdat [gedaagde] niet, althans niet gemotiveerd heeft betwist dat [eiser] gedurende 11 weken mantelzorg van zijn moeder nodig heeft gehad, wordt de vordering toegewezen tot een bedrag van (11 x € 65,00 =) € 715,00.
Huur van krukken
5.12.
[eiser] vordert € 24,00 voor de huur van krukken, en onderbouwt dit met facturen van Medipoint. [gedaagde] betwist op zichzelf niet dat [eiser] deze kosten heeft gemaakt, maar stelt zich op het standpunt dat [eiser] deze kosten bij het ministerie van defensie had kunnen en moeten declareren, om zo zijn schade te beperken. Ook voor deze schadepost geldt echter dat voor [eiser] geen verplichting bestaat deze schade af te wentelen op derden.
Immateriële schade
5.13.
[eiser] maakt aanspraak op een smartengeldvergoeding van € 4.000,00, waarvan reeds € 800,00 is vergoed. [gedaagde] verweert zich hiertegen, en sluit zich aan bij het oordeel van de militaire kamer, die aanleiding heeft gezien het destijds door [eiser] gevorderde bedrag van € 10.000,00 te matigen tot € 800,00. Anders dan partijen suggereren, heeft de militaire kamer hierbij niet meegewogen dat [gedaagde] geen boos opzet had op het letsel, daar zelf ook erg van geschrokken is, het strafbare feit plaatsvond in een atmosfeer waarin het niet ongebruikelijk was met elkaar te stoeien en aan [gedaagde] voor dit feit ontslag is verleend. Deze omstandigheden zijn door de militaire kamer slechts meegewogen bij het bepalen van de aan [gedaagde] op te leggen straf.
5.14.
[eiser] stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat hij negen maanden intensief heeft moeten revalideren, twee operaties moest ondergaan, zijn (droom)carrière bij de marine heeft moeten opgeven, langdurig beperkt is geweest bij zijn grote hobby hardlopen en vertraging heeft opgelopen bij het behalen van zijn rijbewijs. Daar staat tegenover dat DC Klinieken een intacte voorste kruisband reconstructie en geen afwijkingen aan de menisci heeft geconstateerd, zodat ervan uitgegaan moet worden dat geen sprake is van blijvend letsel. Ook is [eiser] erin geslaagd een carrièreswitch te maken, waarmee hij naar eigen zeggen geen inkomensverlies heeft geleden. [eiser] verwijst ter onderbouwing van zijn vordering naar twee uitspraken uit de smartengeldgids (2019), nummers 48 en 692. In die zaken was echter, anders dan bij [eiser] , sprake van blijvend letsel en (een gerede kans op) blijvende arbeidsongeschiktheid.
5.15.
Alles overziende is de kantonrechter van oordeel dat een smartengeld van € 800,00 in overeenstemming is met het leed dat [eiser] is aangedaan. Dit betekent dat de vordering op dit punt wordt afgewezen, omdat het bedrag van € 800,00 al aan [eiser] is betaald.
5.16.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart de vordering tegen [gedaagde] niet-ontvankelijk;
6.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het incident op 26 januari 2017;
6.3.
veroordeelt de bewindvoerder q.q. tot betaling aan [eiser] van € 1.151,83;
6.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van Rijn en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter