ECLI:NL:RBNHO:2020:8944

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
C/15/298951 HA RK 20/18
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen politierechter wegens afwijzing aanhoudingsverzoek

Op 13 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoeker tegen de politierechter, mr. H.D. Overbeek. Verzoeker had op 28 januari 2020 ter zitting van de hoofdzaak een aanhoudingsverzoek ingediend, omdat zijn raadsman verhinderd was om te verschijnen. De politierechter heeft dit verzoek afgewezen, wat heeft geleid tot het wrakingsverzoek van verzoeker. Tijdens de openbare zitting van de wrakingskamer op 13 februari 2020 zijn verzoeker en de officier van justitie, mr. J.I.P. Hofstee, verschenen, terwijl de politierechter en de raadsman van verzoeker niet aanwezig waren. Verzoeker stelde dat hij recht had op bijstand van een raadsman, wat volgens hem een mensenrecht is, en dat de politierechter partijdig was door de behandeling van de zaak voort te zetten zonder advocaat.

De politierechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat zij de belangenafweging heeft gemaakt en besloten heeft de zaak niet aan te houden. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker en de reactie van de politierechter beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de feiten en omstandigheden die door verzoeker zijn aangevoerd geen grond vormen voor de vrees dat de politierechter niet onpartijdig zou zijn. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen. Tevens is het proces in de hoofdzaak voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Locatie Haarlem
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/298951 HA RK 20/18
Beslissing van 13 februari 2020
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker](hierna: verzoeker),
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres:
[adres] ,
raadsman: mr. Y. Moszkowickz te Utrecht.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. H.D. Overbeek,
hierna te noemen: de politierechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 28 januari 2020 ter zitting de wraking verzocht van de politierechter in de bij deze rechtbank, Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf, locatie Haarlem, aanhangige zaak met als parketnummers 15/259140-19 en 15/019629-19 (tul), hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De politierechter heeft niet in de wraking berust.
1.3
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 13 februari 2020. Verzoeker en de officier van justitie, mr. J.I.P. Hofstee zijn verschenen. De politierechter en de raadsman van verzoeker zijn niet verschenen.
1.4
Verzoeker en de officier van justitie zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De politierechter en de raadsman van verzoeker zijn voorafgaande aan de zitting in de gelegenheid gesteld om schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. De politierechter heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De raadsman heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd.
Verzoeker heeft op de zitting van de hoofdzaak, op 28 januari 2020, gepersisteerd bij het schriftelijke aanhoudingsverzoek dat zijn raadsman voorafgaande aan de zitting had ingediend, aangezien zijn raadsman verhinderd was om op de zitting van 28 januari 2020 te verschijnen. De politierechter heeft het verzoek afgewezen. Verzoeker heeft hierop, op advies van zijn advocaat, de politierechter gewraakt. Verzoeker stelt recht te hebben op bijstand van een raadsman ter zitting, hetgeen een mensenrecht is, zeker nu er ook een vordering tenuitvoerlegging aanhangig is. Nu de politierechter er blijk van heeft gegeven dat zij de behandeling van de zaak voort wilde zetten zonder advocaat, duidt dit op partijdigheid aan haar zijde.

3.De reactie van de politierechter

De politierechter heeft in haar schriftelijke reactie van 3 februari 2020 verwezen naar hetgeen is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 28 januari 2020. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt de belangenafweging die door de politierechter is gemaakt en reeds voor de zitting van 28 januari 2020 aan de raadsman kenbaar is gemaakt. Ter zitting heeft de politierechter aan de verdachte de correspondentie voorgehouden, die voorafgaand tussen de raadsman en de rechtbank heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft de politierechter – met inachtneming van het belang van verdachte – de belangenafweging heroverwogen en besloten de zaak niet aan te houden en de zaak – bij afwezigheid van de raadsman – te gaan behandelen.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting hebben zich geen feiten en omstandigheden voorgedaan die aanwijzingen opleveren voor een vooringenomenheid van de politierechter met betrekking tot verzoeker.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het volgende standpunt gesteld.
Het nemen van een voor de verdediging nadelige proces-beslissing is op zichzelf niet voldoende om tot wraking over te gaan. De beslissing is begrijpelijk. De verdediging kan hiertegen in hoger beroep gaan.
Het wrakingsverzoek moet worden afgewezen met toepassing van artikel 515 lid 4 Sv, omdat - gezien de lichtvaardigheid van het verzoek en de voorspelbare uitkomst daarvan - gebleken is van misbruik van het rechtsmiddel wraking.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid. Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk, maar niet doorslaggevend.
5.2
Het verzoek tot wraking van de politierechter is gegrond op haar afwijzende beslissing ter terechtzitting van 28 januari 2020 op het verzoek van de verdediging om de behandeling van de zaak van verzoeker aan te houden. De beslissing op een dergelijk verzoek is een procesbeslissing. Het is vaste rechtspraak dat dergelijke tussenbeslissingen in beginsel geen grond voor wraking kunnen vormen (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist moet worden geacht, mag niet door de wrakingskamer worden beantwoord en kan slechts in een eventueel hoger beroep worden getoetst. De motivering van een procesbeslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook niet indien wordt aangevoerd dat die motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier zou zijn of een motivering ontbreekt. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procesbeslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. De wrakingskamer is van oordeel dat hiervan geen sprake is.
5.3
Gelet op het voorgaande leveren de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
5.4
De rechtbank ziet voorts aanleiding om toepassing te geven aan artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat - gezien de lichtvaardigheid van het verzoek en de voorspelbare uitkomst daarvan - gebleken is van misbruik van het rechtsmiddel wraking.

6.Beslissing

De rechtbank
6.1
wijst het verzoek tot wraking van de politierechter af;
6.2
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de hoofdzaak niet in behandeling wordt genomen;
6.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek;
6.4
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de politierechter en de officier van justitie in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J. van Andel, voorzitter, mr. C.E. van Oosten-van Smaalen en mr. H.P. van der Lelie, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Clements, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2020.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.