ECLI:NL:RBNHO:2020:8779

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
8436342
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst tussen de Politie en Wesselius Beheer B.V. en de rechtsgeldigheid van opzegging

In deze zaak heeft de publiekrechtelijke rechtspersoon De Politie een vordering ingesteld tegen Wesselius Beheer B.V. met betrekking tot de huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte. De Politie heeft de huurovereenkomst opgezegd per 31 december 2020, maar Wesselius betwist de rechtsgeldigheid van deze opzegging en stelt dat de huurovereenkomst met vijf jaar is verlengd. De Politie heeft de huurovereenkomst in 2011 opgezegd, maar er zijn meerdere allonges overeengekomen die de duur en voorwaarden van de huurovereenkomst hebben gewijzigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst per 31 december 2019 is geëindigd en dat de Politie de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd. De rechter oordeelt dat de bedoeling van partijen was om de huurovereenkomst voor een korte termijn voort te zetten en dat de opzegging door de Politie geldig was. Wesselius' tegenvordering wordt afgewezen en de proceskosten worden aan Wesselius opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8436342 \ CV EXPL 20-1451
Uitspraakdatum: 7 oktober 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Rechtspersoon met Wettelijke Taak (RWT) De Politie
gevestigd te 's-Gravenhage
eiseres
verder te noemen: de Politie
gemachtigde: mr. J.M. Huber
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Wesselius Beheer B.V.
gevestigd te Alkmaar
gedaagde
verder te noemen: Wesselius
gemachtigde: mr. S. Hartog

1.Het procesverloop

1.1.
De Politie heeft bij dagvaarding van 30 maart 2020 een vordering tegen Wesselius ingesteld. Wesselius heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 7 september 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Wesselius heeft gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft de Politie nog een schriftelijke reactie genomen in de zaak van de tegenvordering en heeft Wesselius bij brief van 2 september 2020 nog een stuk toegezonden.

2.De feiten

2.1.
De rechtsvoorganger van Wesselius, BKK Capital B.V. (hierna: BKK), en de Politie hebben met ingang van 1 januari 2003 een huurovereenkomst voor de bedrijfsruimte aan de [adres] gesloten. Op de huurovereenkomst zijn de algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte niet ex artikel 7A:1624 BW van toepassing.
2.2.
Artikel 3 van de huurovereenkomst luidt voor zover van belang als volgt:
“3.1 Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van 5 (vijf) jaar, ingaande 1 januari 2003 lopende tot en met 31 december 2007.3.2 Na het verstrijken van de in 3.1 genoemde periode wordt deze overeenkomst voortgezet voor een aansluitende periode van 5 (vijf) jaar, derhalve tot en met 31 december 2012. Deze overeenkomst wordt vervolgens voortgezet voor aansluitende perioden van telkens 5 (vijf) jaar.3.3 Beëindiging van deze overeenkomst vindt plaats door opzegging tegen het einde van een huurperiode met inachtneming van een termijn van tenminste 12 (twaalf) maanden. (…)”
2.3.
BKK en de Politie zijn met ingang van 1 januari 2005 een allonge op de huurovereenkomst (allonge 0) overeengekomen. Deze luidt voor zover belang als volgt:
“- huurder aan verhuurder te kennen heeft gegeven de huurperiode van de gehuurde kantoorruimte te willen verlengen tot 31 december 2012;- deze overeenkomst wordt vervolgens voortgezet voor aansluitende perioden van telkens 5 (vijf) jaar, tenzij dit 12 (twaalf) maanden voor het einde van een huurperiode wordt opgezegd. (…)
Artikel 3Voor zover daar bij deze allonge niet van is afgeweken, zijn voor het overige de voorwaarden en bepalingen van de vingerende huurovereenkomst van toepassing.”
2.4.
De Politie heeft de huurovereenkomst in 2011 tegen 31 december 2012 opgezegd, waarna BKK bij brief van 5 december 2011 drie oplossingen heeft voorgesteld voor de periode na 31 december 2012.
2.5.
Op 23 december 2011 zijn BKK en de Politie een allonge op de huurovereenkomst (allonge 1) overeengekomen, die als volgt luidt:
Artikel 1Het vermelde onder artikelen 3.1 en 3.2 van de huurovereenkomst wordt als volgt gewijzigd:1.1 De bestaande huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van 5 (vijf) jaar, ingaande op 1 januari 2003 tot en met 31 december 2007 en met 5 (vijf) jaar verlengd van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012.1.2 Na het verstrijken van de in 1.1 genoemde periode wordt deze overeenkomst voorgezet voor een aansluitende periode van 2 (twee) jaar, derhalve van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014.
ArtikelVoor zover daar bij deze allonge niet van is afgeweken, zijn voor het overige de voorwaarden en bepalingen van de vingerende huurovereenkomst van toepassing.”
2.6.
In oktober 2013 zijn BKK en de Politie opnieuw een allonge op de huurovereenkomst (allonge 2) overeengekomen, die als volgt luidt:
Artikel 1Het vermelde onder artikelen 3.1 en 3.2 van de huurovereenkomst wordt als volgt gewijzigd:1.1 De bestaande huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van 5 (vijf) jaar, ingaande op 1 januari 2003 tot en met 31 december 2007 en met 5 (vijf) jaar verlengd van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012.1.2 Na het verstrijken van de in 1.1 genoemde periode is deze voortgezet voor een aansluitende periode van 2 (twee) jaar, derhalve van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014. Dit is vastgelegd in Allonge 1.1.3. Na het verstrijken van de in 1.2 genoemde periode wordt deze overeenkomst voorgezet voor een aansluitende periode van wederom 2 (twee) jaar, derhalve van 1 januari 2015 tot en met 31 december
2016 met dien verstande dat over de huurperiode 2016 de huurder het recht heeft tussentijds de huurovereenkomst per 1 april of 1 juli of 1 oktober of 31 december 2016 telkens rekening houdend met een opzegtermijn van 6 maanden te beëindigen. (…)
Artikel 2Voor zover daar bij deze allonge niet van is afgeweken, zijn voor het overige de voorwaarden en bepalingen van de vingerende huurovereenkomst van toepassing.”
2.7.
Medio 2016 zijn BKK en de Politie een allonge op de huurovereenkomst (allonge 3) overeengekomen. Allonge 3 luidt als volgt:
“1 Huurder en verhuurder zijn overeengekomen dat bovengenoemde huurovereenkomst wordt verlengd voor de periode vanaf 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018. De opzegtermijn voor huurder van deze lopende huurperiode bedraagt 6 maanden (uiterlijk 30 juni 2018). De huur wordt vervolgens, behoudens tijdige schriftelijke opzegging door huurder, 2 keer met een periode van 6 maanden verlengd. Indien niet drie maanden voor het einde van de periode schriftelijk is opgezegd treedt de verlenging met 6 maanden in (opzegging uiterlijk op 30 september 2018 betekent einde huurovereenkomst per 30 juni 2019, opzegging uiterlijk op 30 maart 2019 betekent einde huurovereenkomst per 31 december 2019);(…)3 Bij het verlaten van het kantoorgebouw moet schoon (na verwijdering van de roerende zaken) worden opgeleverd. Huurder betaalt in plaats van de weder opleveringsverplichting eenmalig een bedrag van € 75.000,00 inclusief de btw, 7 dagen voorafgaand aan de datum van beëindiging van de huur.4 Per uiterlijk 31 maart 2018, 30 september 2018 en 31 maart 2019 wordt op initiatief van huurder overlegd over de voortgang en verlenging van de huurovereenkomst.Voor zover niet gewijzigd door het bovenstaande blijven alle bepalingen van de genoemde huurovereenkomst alsmede allonge I en II onverkort van kracht.”
2.8.
Op 11 juni 2019 heeft De Politie aan BKK gemaild dat middels allonge 3 de einddatum is gewijzigd, actueel 31 december 2019, en zonder een regeling daarna. In de e-mail staat verder dat de Politie, zodra verlenging na 31 december 2019 alsnog wenselijk zou worden, hieromtrent zo spoedig mogelijk met BKK in overleg zal treden.
2.9.
BKK heeft bij brief van 28 juni 2019 de Politie geïnformeerd over de overdracht van het eigendom van het gehuurde aan Wesselius.
2.10.
Op 23 augustus en 26 september 2019 heeft De Politie Wesselius verzocht, samengevat, de huurovereenkomst te verlengen tot en met 30 april 2020, waarna de overeenkomst van rechtswege eindigt.
2.11.
Bij e-mail van 8 oktober 2019 heeft De Politie aan Wesselius bericht, samengevat, dat zij de huurovereenkomst wenst te verlengen tot en met juni 2020 (in plaats van april 2020) en verder dat haar ter ore is gekomen dat Wesselius zich op het standpunt stelt dat de huurovereenkomst met vijf jaar is verlengd omdat er niet is opgezegd, maar dat dit standpunt onjuist is. De Politie heeft in deze e-mail twee opties voorgesteld: ofwel een verlening van de huurovereenkomst tot en met juni 2020 ofwel de Politie verlaat het gehuurde eind 2019.
2.12.
Wesselius heeft bij brief van 22 oktober 2019 aan de Politie laten weten dat de huurovereenkomst is verlengd met vijf jaar, kort gezegd omdat er niet is opgezegd en geen overleg heeft plaatsgevonden.
2.13.
De Politie heeft op 29 november 2019 de huurovereenkomst tegen 31 december 2020 opgezegd. Wesselius heeft de huuropzegging niet geaccepteerd.

3.De vordering

3.1.
De Politie vordert dat de kantonrechter:
I. voor recht verklaart dat de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking
tot de bedrijfsruimte aan de [adres] rechtsgeldig door de Politie is
opgezegd bij brief van 29 november 2019 en voor recht verklaart dat voornoemde
huurovereenkomst zal eindigen op 31 december 2020;
II. Wesselius veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
de vijftiende dag na datum van het vonnis;
III. Wesselius veroordeelt in de nakosten.
3.2.
De Politie legt aan de vordering ten grondslag – zakelijk weergegeven – dat de huurovereenkomst na de laatste huurtermijn (na 31 december 2019) voor onbepaalde tijd is verlengd. In de drie allonges is uitdrukkelijk afgeweken van het overeengekomen duurregime van artikel 3.2. van de huurovereenkomst. Een verlenging met vijf jaar strookt niet met de bedoeling van partijen bij het sluiten van de allonges, nu daarmee een zekere vorm van flexibiliteit voor de Politie was beoogd. De Politie was al enige tijd voornemens zich op een andere locatie te vestigen en heeft daarom steeds de huurovereenkomst voor korte perioden voortgezet. Daarvan waren BKK en Wesselius op de hoogte. Omdat de nieuwe locatie in maart/april 2020 beschikbaar zou zijn, heeft De Politie aan Wesselius verzocht de huurovereenkomst tot en met (eerst) 30 april 2020 te verlengen. De huurovereenkomst is niet op 30 maart 2019 opgezegd, zodat de huurovereenkomst op 31 december 2019 is geëindigd. De Politie is daarna het gehuurde met goedvinden van Wesselius blijven gebruiken. Van een andere bedoeling is geen sprake, zodat de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd is verlengd. Van de opzegtermijn van twaalf maanden is eveneens afgeweken. De Politie heeft echter uit coulance deze opzegtermijn in acht genomen en opgezegd tegen 31 december 2020.
3.3.
De Politie stelt zich verder op het standpunt dat verlenging van vijf jaar in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en een redelijke uitleg van de huurovereenkomst en de daarbij behorende allonges. Een langdurige verlenging van de huurovereenkomst strookt niet met de bedoeling van partijen.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
Wesselius betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat met de allonges enkel afspraken zijn gemaakt voor de perioden zoals genoemd in de allonges, derhalve tot en met 31 december 2019, waarna de bepalingen van de oorspronkelijke huurovereenkomst onverkort van kracht zijn. In de allonges is immers steeds bepaald dat, voor zover daarvan niet is afgeweken, de voorwaarden en bepalingen van de huurovereenkomst van toepassing zijn. Daarin is onder andere een verlening voor aansluitende perioden van telkens vijf jaar en een opzegtermijn van 12 maanden vastgelegd. Wesselius heeft uitdrukkelijk nooit gewild dat een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd zou ontstaan. Dat is in strijd met de handelwijze van partijen dat steeds was gericht op huurovereenkomsten voor bepaalde tijd. In de allonges is uitdrukkelijk niet bepaald dat de verlengingstermijn van vijf jaar niet meer zou gelden. De bedoeling van partijen was dat alleen zou worden afgeweken van de huurovereenkomst voor zover dit in de allonges is bepaald. Wesselius was niet betrokken bij de totstandkoming van de huurovereenkomst en allonges, zodat zij niet bekend is met de bedoeling daarbij van partijen. Bij BKK en Wesselius was niet duidelijk dat er sprake was van een voortgezette wens tot flexibilisering. Partijen zijn juist overeengekomen dat na het verstrijken van de perioden in de allonges zou worden teruggevallen op de oorspronkelijke inhoud van de huurovereenkomst. Verder is allonge 3 duidelijk: opzegging op uiterlijk 30 maart 2019 betekent einde van de huurovereenkomst per 31 december 2019 en overleg op initiatief van de Politie over voortgang en verlenging uiterlijk op 31 maart 2019. Nu dat niet heeft plaatsgevonden, geldt de huurovereenkomst onverkort en is deze voortgezet voor een periode van vijf jaar.
4.2.
Wesselius vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de huurovereenkomst tussen partijen voortduurt tot vijf jaar na 31 december 2019, zijnde tot 31 december 2024, alsmede de Politie veroordeelt in de proceskosten en nakosten.
4.3.
De Politie betwist de tegenvordering.

5.De beoordeling

de vordering en de tegenvordering
5.1.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2.
In geschil is of de huurovereenkomst tussen partijen per 31 december 2019 is geëindigd, daarna voor onbepaalde tijd is voortgezet en vervolgens rechtsgeldig is opgezegd, zoals de Politie stelt, dan wel of de huurovereenkomst per 31 december 2019 is verlengd met vijf jaar, zoals Wesselius betoogt. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.3.
De oorspronkelijke huurovereenkomst is in verschillende etappes steeds met bepaalde tijd verlengd tot (laatstelijk in allonge 3) 31 december 2019. De bedoeling van partijen bij allonge 3, die anders dan Wesselius heeft aangevoerd door BKK is opgesteld, was gericht op een einde van de huurovereenkomst per 31 december 2019. Volgens de Politie was bij het aangaan van allonge 3 in 2016 bij BKK bekend dat zij (naar verwachting veel eerder dan) uiterlijk 31 december 2019 zou verhuizen en is daarom wederom een korte huurtermijn, tot uiterlijk 31 december 2019, overeengekomen. Wesselius heeft dat niet weersproken. Deze bedoeling blijkt ook duidelijk uit de tekst van de allonge. Zo biedt deze allonge de mogelijkheid van een eerdere opzegging met een opzegtermijn van zes maanden, bevat de allonge een regeling over de oplevering van het gehuurde en zal op initiatief van de Politie overleg plaatsvinden over een voortgang en verlenging van de huurovereenkomst.
5.4.
In allonge 3 is bepaald, zakelijk weergegeven, dat alle bepalingen van de huurovereenkomst en allonge 1 en 2 onverkort van kracht blijven voor zover deze niet zijn gewijzigd door het bepaalde in de artikelen 1 tot en met 4 van allonge 3. De kantonrechter is van oordeel dat partijen met het bepaalde in artikel 1 en 4 van allonge 3 zijn afgeweken van de verlengingsbepaling van artikel 3.2 en de opzegtermijn van 3.3 van de oorspronkelijke huurovereenkomst. Uitgangspunt bij allonge 3 was immers niet meer verlenging met telkens de (lange) duur van vijf jaar maar, behoudens opzegging met een termijn van zes maanden, beëindiging per 31 december 2019 en daarna eventueel een verlenging in overleg op verzoek van de Politie. Met name uit het feit dat eerst overleg zou plaatsvinden, volgt dat niet automatisch zou worden teruggevallen op bepaling 3.2 met een van rechtswege verlenging van vijf jaar. Dat niet uiterlijk op 31 maart 2019 door de Politie het initiatief tot overleg is genomen, zoals allonge 3 bepaalt, doet daar niet aan af.
5.5.
Het standpunt van Wesselius dat zij - bij het ontbreken van een opzegging op uiterlijk 30 maart 2019 of initiatief tot overleg uiterlijk op 31 maart 2019 - mocht verwachten dat de huurovereenkomst na 31 december 2019 met vijf jaar zou worden verlengd, is naar het oordeel van de kantonrechter in strijd met de tekst van allonge 3 en de eerdere allonges. Na de opzegging van de huurovereenkomst door de Politie in 2011 zijn partijen een flexibele(re) huurrelatie aangegaan. Vanaf allonge 1 zijn immers steeds verlengingen voor een aanzienlijk kortere duur overeengekomen, namelijk voor twee jaar. En in allonge 3 is een laatste verlenging van tweemaal zes maanden overeengekomen. Dat duidt op een bedoeling van beide partijen om de huurrelatie af te bouwen en niet op een bedoeling om de huurrelatie met een aanzienlijke duur van vijf jaar te verlengen. Wesselius heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit een andere bedoeling van partijen blijkt.
5.6.
Uitgangspunt is dus dat de huurovereenkomst, na het verstrijken van de bepaalde tijd, per 31 december 2019 zou eindigen. Vast staat dat de Politie het gehuurde nadien is blijven gebruiken. Wesselius heeft tegen dat gebruik op zich geen bezwaar gemaakt. De wil van beide partijen was ook gericht op voortzetting van het gebruik van het gehuurde na 31 december 2019, zij het op andere voorwaarden.
5.7.
Omdat het een kantoorruimte (niet ‘290-bedrijfsruimte’) betreft, moet artikel 7:230 BW dan ook tot uitgangspunt worden genomen. Op grond van dit artikel wordt, tenzij van een andere bedoeling blijkt, een huurovereenkomst, ongeacht de tijd waarvoor zij was aangegaan, voor onbepaalde tijd verlengd, indien na afloop van de huurovereenkomst de huurder met goedvinden van de verhuurder het gebruik van het gehuurde behoudt. Daarbij gaat het om de geobjectiveerde bedoeling van partijen die blijkt uit hetgeen zij tegenover elkaar hebben verklaard en de wijze waarop zij zich ten opzichte van elkaar hebben gedragen en niet om de innerlijke beweegreden van een van partijen (vgl. ECLI:NL:GHAMS:2011:BU8842).
5.8.
De Politie beroept zich in dit verband op het vermoeden dat de huurovereenkomst na 31 december 2019 voor onbepaalde tijd is verlengd. Wesselius beroept zich op ‘een andere bedoeling’, namelijk een huurovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van vijf jaar, welke bedoeling zij herhaaldelijk aan de Politie heeft laten weten. De kantonrechter is echter van oordeel dat sprake is van een afwijkende bedoeling. Dit wordt als volgt toegelicht.
5.9.
De Politie heeft Wesselius op 23 augustus en 26 september 2019 verzocht om de huurovereenkomst te verlengen met vier maanden (tot en met april 2020). Desgevraagd heeft de Politie ter zitting verklaard dat zij pas in augustus 2019 het initiatief heeft genomen om de huurovereenkomst te verlengen, omdat toen duidelijk was dat verhuizing eind december 2019 niet haalbaar was. Wesselius heeft niet inhoudelijk op de verzoeken van de Politie gereageerd. Vervolgens heeft de Politie op 8 oktober 2019 haar verzoek om de huurovereenkomst te verlengen herhaald, maar nu met zes maanden (tot en met juni 2020). Hieruit blijkt dat de bedoeling van de Politie een verlenging van korte duur inhield. Deze bedoeling strookt met de laatst overeengekomen verlengingsmogelijkheid in artikel 1 van allonge 3, namelijk de verlenging van tweemaal zes maanden na 31 december 2018. Pas op 22 oktober 2019 heeft Wesselius op de verzoeken van de Politie gereageerd en daarbij het standpunt ingenomen dat er geen opzegging en overleg heeft plaatsgevonden en de huurovereenkomst daarom reeds is verlengd met vijf jaar. Hiervoor is al overwogen dat dit laatste standpunt onjuist is. Vervolgens heeft de Politie de huurovereenkomst op 29 november 2019 opgezegd per 31 december 2020, heeft Wesselius zich bij brief van 13 december 2019 beroepen op de volgens haar reeds gevolgde verlenging met vijf jaar en hebben partijen op 20 december 2019 overleg gevoerd over de duur van de verlenging. Partijen zijn er niet samen uitgekomen, waarna de Politie het gebruik van het gehuurde na 31 december 2019 heeft gehouden.
5.10.
Op het moment dat de huurovereenkomst op 31 december 2019 afliep, was de overeenkomst dus al opgezegd door de Politie tegen 31 december 2020. Daaruit blijkt dat de politie de bedoeling had om de overeenkomst te verlengen tot 31 december 2020. Naar het oordeel van de kantonrechter had Wesselius uit hetgeen partijen over en weer tegen elkaar hebben verklaard en de wijze waarop zij zich hebben gedragen, moeten begrijpen dat het de kennelijke bedoeling van de Politie was om de huurovereenkomst te verlengen met korte duur, met een opzegtermijn, tot (uiteindelijk) 31 december 2020. Het was Wesselius, althans haar rechtsvoorganger BKK, van meet af aan duidelijk (in ieder geval bij het aangaan van allonge 3 in 2016) dat de huurovereenkomst binnen afzienbare tijd zou eindigen vanwege de door de Politie voorgenomen verhuizing. De verlengingen van de huurovereenkomst hebben ook steeds verband gehouden met die verhuizing. Er hebben daarom steeds (vanaf 2011) verlengingen voor (telkens) twee jaar plaatsgevonden en laatstelijk is (in 2016) een korte opzegtermijn van zes maanden overeengekomen. Wesselius heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die objectief gezien op de bedoeling wijzen dat de huurovereenkomst per 31 december 2019 met vijf jaar zou worden verlengd. Dat Wesselius het gehuurde van BKK heeft gekocht met een lopende huurovereenkomst van vijf jaar, zoals zij nog heeft betoogd, kan zij niet aan de Politie tegenwerpen.
5.11.
Nu het voortgezette gebruik van het gehuurde door de Politie na 31 december 2019 berust op allonge 3, is voor de Politie de opzegtermijn van een half jaar blijven gelden. De formulering en strekking van allonge 3 en de daarmee corresponderende gedragingen van de Politie laten geen andere slotsom toe.
5.12.
Het voorgaande betekent dat de Politie de huurovereenkomst rechtsgeldig tegen 31 december 2020 heeft opgezegd. De door de Politie gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen en de daartegenover gevorderde verklaring voor recht door Wesselius zal worden afgewezen.
5.13.
De proceskosten komen in zowel de zaak van de vordering als de zaak van de tegenvordering voor rekening van Wesselius, omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij wordt voor het gemachtigdensalaris € 240,00 per punt toegekend. Gelet op de samenhang tussen de vordering en tegenvordering worden de proceskosten in de zaak van de tegenvordering op nihil begroot.
5.14.
Daarbij wordt Wesselius ook veroordeeld tot betaling van € 120,00 aan nasalaris voor zover daadwerkelijk nakosten door de Politie worden gemaakt. De nakosten worden overeenkomstig de richtlijnen van het Landelijk Overleg Voorzitters Civiele sectoren en Kantonsectoren begroot op een half salarispunt conform het gebruikelijke liquidatietarief voor proceskosten tot een maximum van € 120,00. Indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, worden de nakosten vermeerderd met de explootkosten van betekening van het vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
verklaart voor recht dat de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte aan de [adres] rechtsgeldig door de Politie is opgezegd bij brief van 29 november 2019 en verklaart voor recht dat voornoemde huurovereenkomst zal eindigen op 31 december 2020;
6.2.
veroordeelt Wesselius tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de Politie tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 83,38
griffierecht € 124,00
salaris gemachtigde € 480,00
te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van het vonnis tot de dag van algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt Wesselius tot betaling van € 120,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de Politie worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af;
de tegenvordering
6.6.
wijst de vordering af;
6.7.
veroordeelt Wesselius tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de Politie worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter