7.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer brute verkrachting van een jonge vrouw. Het slachtoffer had haar verjaardag in het centrum van Hoorn gevierd en ging in de vroege ochtend op de fiets naar huis. Onderweg is zij door verdachte van de fiets getrokken, door de bosjes gesleept en tegen een hek gegooid. Verdachte eiste geld, maar toen het slachtoffer hem haar verjaardagsgeld had gegeven, bleek het hem daar niet om te gaan. Steeds werd haar of verdachtes jas over haar hoofd getrokken en werd zij met haar gezicht op de grond geduwd. Ze mocht niet naar verdachte kijken en moest stil zijn, want anders zou verdachte haar keel doorsnijden. Bij het hek is verdachte bij het slachtoffer meermalen seksueel binnengedrongen, met zijn vingers en zijn penis, oraal, vaginaal en anaal. Een brute verkrachting met zeer aanzienlijk geweld. Deze heeft zeer vergaande gevolgen gehad voor het slachtoffer. Uit de door het slachtoffer ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat haar leven sinds de verkrachting volkomen ontregeld is. De eerste maanden heeft zij in een overlevingsmodus gestaan. Zij kreeg suïcidale gedachten en het was niet meer mogelijk alleen te wonen. Inmiddels, ruim zestien maanden verder waarin gesprekken met psychologen en therapieën hebben plaatsgevonden, is de ontreddering nog groot en is het nog steeds niet duidelijk of zij haar werk in de zorg met hoog complexe doelgroepen, waar haar hart ligt, ooit weer zal kunnen uitvoeren. Sinds het incident is zij arbeidsongeschikt voor de werkzaamheden waarvoor zij is aangesteld. Ook de fysieke gevolgen zijn groot. Maandenlang heeft het slachtoffer moeten revalideren bij Heliomare wegens letsel aan haar pols.
Anderhalve maand eerder heeft verdachte ook een vrouw van de fiets getrokken toen zij rond middernacht van haar werk kwam. Verdachte eiste in eerste instantie geld en trok het fel tegenstribbelende slachtoffer een steeg in. Verdachte fluisterde dat ze stil moest zijn en dat hij een mes bij zich had. In de steeg maakte verdachte de jas en gilet van het slachtoffer los en betaste hij haar borsten en greep hij haar kruis, waar hij haar probeerde te vingeren. Ook hier was sprake van aanzienlijk geweld: verdachte kneep hard in haar borsten, stompte op haar hoofd en op haar schaambeen. Door adequaat en moedig optreden van het slachtoffer, dat kans zag zich te verweren, is verdachte er vandoor gegaan. Ook dit handelen van verdachte heeft geleid tot vergaande gevolgen voor het slachtoffer, zoals blijkt uit de door haar ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. In het dagelijks leven ervaart zij angst en spanningsklachten en is er sprake van concentratieverlies. Ze is snel emotioneel, heeft nog steeds hoofdpijn en slaapt slecht. Therapie heeft er nog niet toe geleid dat het slachtoffer de pijn en vernedering kan loslaten. Anderhalf jaar na de aanranding wordt nog steeds gezocht naar een therapie die positief zal uitpakken.
Twee zeer ernstige feiten, waarmee verdachte grove inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers. Twee feiten, die niet alleen grote impact hebben op de slachtoffers, maar ook bij anderen in de samenleving een grote schok en gevoelens van onveiligheid teweeg brengen. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan.
Uit de justitiële documentatie, gedateerd 27 augustus 2020, blijkt dat verdachte al vanaf jonge leeftijd veelvuldig met justitie in aanraking is gekomen wegens gewelds- en vermogensdelicten Hij is bovendien in 2015 ook al veroordeeld wegens verkrachting.
De proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling liep nog ten tijde van de aanranding van [slachtoffer 2] . Verdachte heeft tussen mei 2009 en juni 2019 meer dan de helft van de tijd in detentie doorgebracht. Deze langdurige straffen in het verleden hebben hem er echter niet van weerhouden om de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten te begaan.
Straf
De ernst van de feiten laat geen andere straf toe dan een langdurige gevangenisstraf.
In verband met de na te noemen maatregel die ook vrijheidsbeneming met zich brengt en in verband met de vrijspraak voor feit 3 zal de rechtbank echter een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie geëist.
Maatregel: TBS met dwangverpleging
Criteria voor de oplegging van een tbs-maatregel zijn als volgt:
1. Een door de rechter vastgestelde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het delict;
2. Eén van de misdrijven als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van strafrecht (Sr), eerste lid onder 1;
3. Het gevaarscriterium: de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van
personen of goederen eist het opleggen van de maatregel;
4. Twee gedragskundige rapportages van verschillende disciplines — waaronder een
psychiater — opgemaakt binnen een jaar voor aanvang van het onderzoek ter terechtzitting. Deze eis vervalt echter indien de rechter vaststelt dat sprake is van een weigerende observandus (artikel 37, derde lid, juncto artikel 37a derde lid, Sr).
Met betrekking tot het eerste criterium overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte is in 2009 onderzocht in het kader van een reeks gewelds- en vermogensdelicten waarvan hij werd verdacht en waarvoor hij deels is veroordeeld. In de pro justitia rapportage van 13 november 2009, opgesteld door [deskundige B.H.B.] , klinisch psycholoog, aan de totstandkoming waarvan de verdachte destijds zijn volledige medewerking heeft verleend, is het volgende vermeld (pagina 21):
“Diagnostisch gezien komt hij naar voren als een gemiddeld intelligente jongeman, die niet lijdende is aan een ziekelijke stoornis, maar bij wie wel sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, met aanwijzingen voor psychopathie.
Bij betrokkene is immers sprake van een lacunair geweten, een sociaal vaardige façade (d.w.z. oppervlakkig gezien goede sociale vaardigheden, maar ontbreken van empathie met de ander, de ander wordt als gebruiksvoorwerp beleefd), ontbreken van emotionele diepgang, autoriteitsproblemen, impulsregulatieproblemen en agressiviteit, onverantwoordelijkheid, een parasitaire levensstijl, regelmatige overtreding van de wet en vermoedelijk oneerlijkheid. Hij kan een bedrieglijk gunstige indruk maken.”
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is het naar het oordeel van de rechtbank niet relevant in het kader van welke verdenking (gewelds- en vermogensdelicten in plaats van zedendelicten) dit onderzoek is uitgevoerd. Het gaat erom dat de onderzoeker heeft geconstateerd dat de hiervoor weergegeven stoornis in samenhang met aanwijzingen voor psychopathie bestond.
Verdachte heeft in de onderhavige zaken geweigerd om mee te werken aan een gedragskundig onderzoek. Dit blijkt uit de NIFP-rapportage van [deskundige T.H.] , GZ-psycholoog van 5 september 2019. Psycholoog [deskundige T.H.] had zelf uitgebreid onderzoek willen doen naar de in 2009 beschreven antisociale persoonlijkheidsstoornis met trekken van psychopathie, hetgeen door de weigering van verdachte niet mogelijk is. De weigering heeft ertoe geleid dat verdachte is geobserveerd in het Pieter Baan Centrum (PBC).
Verdachte heeft vervolgens ook zijn medewerking aan de PBC-rapportage geweigerd en is daarom een zogeheten “weigerende observandus”.
In de Pro Justitia rapportage van 25 mei 2020, opgesteld door de hiervoor genoemde [deskundige B.H.B.] , klinisch psycholoog en [deskundige M.C.] psychiater, dat betrekking heeft op de observatie van verdachte in het Pieter Baan Centrum is onder meer het volgende vermeld (pagina’s 23 en 24).
“Met de huidige gegevens kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een pervasief patroon van een gebrek aan respect voor en schending van de rechten van anderen, tussen in ieder geval circa 13- en 24-jarige leeftijd (2014), dat kenmerkend is voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Dit blijkt onder meer uit het herhaaldelijke delictgedrag, agressiviteit, bedrog of duperen van anderen voor persoonlijk profijt of plezier en ontbreken van berouw. Op verschillende levensterreinen kwam dit naar voren: op de middelbare school, in detentie, in de thuissituatie met de ouders en in intieme relaties. Het is niet goed duidelijk geworden hoe betrokkene in werksituaties functioneerde. Het gegeven dat het antisociale gedrag al begon voor de leeftijd van 15 jaar, wijst verder op een norm-overschrijdend gedragsstoornis in de jeugd, wat eveneens kenmerkend is voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Doordat betrokkene niet aan het onderzoek mee heeft gewerkt, kon niet worden onderzocht of hij zich in positieve zin heeft ontwikkeld. Gezien de ernst en chroniciteit van de antisociale problematiek en het feit dat betrokkene niet of nauwelijks psychologisch / psychiatrisch is behandeld, kan worden vermoed dat de pathologie - misschien meer onderliggend - nog steeds aanwezig is. Vanwege de beperkingen van het onderzoek kan een antisociale persoonlijkheidsstoornis op dit moment dan ook niet worden vastgesteld, noch uitgesloten.“
Verdachte heeft ter zitting desgevraagd aan de rechtbank meegedeeld dat hij nooit is behandeld voor de in 2009 vastgestelde antisociale persoonlijkheidsstoornis met aanwijzingen voor psychopathie. Uit genoemde rapportage van het PBC volgt dat er wel een aantal maal een aanzet toe is gemaakt, maar dat het nooit tot een behandeling is gekomen. Zo staat in de rapportage (pagina’s 55 t/m 57 en 63) dat de FPA in september 2010 heeft laten weten geen passend behandelaanbod voor verdachte te hebben. De individuele cognitieve gedragsbehandeling bij DFP, waar verdachte wegens vermoeden van een narcistische persoonlijkheidsstoornis zou worden onderzocht op psychopathie, werd doorkruist door de inverzekeringstelling van verdachte op 21 februari 2011. En medio juni 2012 werd betrokkene afgewezen bij de Polikliniek Forensische Psychiatrie; er werden bij betrokkene verschillende trekken van psychopathie herkend waardoor de behandelprognose negatief leek. Vervolgens is verdachte voor nader onderzoek naar de behandelmogelijkheden aangemeld bij de forensische poli van Palier Forensische en Intensieve zorg op locatie van de Brijder Stichting te Heerhugowaard. In het rapport staat beschreven dat verdachte gemotiveerd overkwam voor een impulscontroletraining en een aanvullende training gericht op het verwerken en omgaan met het verlies van een ouder in een scheiding. Maar ook hier blijkt niet dat nadere diagnostiek of behandeling voor een stoornis plaats heeft gevonden.
Tot slot is in de brief van de Polikliniek Psychiatrie van de GGZ Noord-Holland-Noord van 8 januari 2019 vermeld dat verdachte na de eerdere veroordeling wegens verkrachting in 2016 bij de poli was aangemeld, maar ook hier is niet tot enige vorm van behandeling overgegaan.
De rechtbank overweegt in dit verband dat er in het algemeen van kan worden uitgegaan dat persoonlijkheidsstoornissen zeer persistent zijn. Zonder behandeling leiden deze doorgaans niet tot blijvende veranderingen in gedrag.
Tot slot komt in dit verband betekenis toe aan de veroordeling van de verdachte wegens verkrachting, zoals hiervoor vermeld, gepleegd in 2014. De aard en ernst van dit delict dragen, bezien tegen de achtergrond van wat overigens blijkt uit contacten met instellingen waar verdachte behandeld zou worden, bij aan de conclusie dat de in 2009 vastgestelde persoonlijkheidsstoornis is blijven bestaan.
In het licht van de in 2009 gestelde diagnose, het achterwege blijven van elke vorm van behandeling en de ernstige delicten die sindsdien door de verdachte zijn gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat als vaststaand mag worden aangenomen dat de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten hebben plaatsgevonden onder invloed van de antisociale persoonlijkheidsstoornis (met mogelijk kenmerken van psychopathie), die eerder is vastgesteld door een deskundige. Hiermee is aan het eerste criterium voldaan.
Er is voorts voldaan aan de hiervoor genoemde criteria twee en drie.
Er is sprake van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Aan het gevaarscriterium als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 2, is ook voldaan. Dat leidt de rechtbank af uit de delictsgeschiedenis van verdachte, in het bijzonder de in 2014 door verdachte gepleegde verkrachting, de persistentie van het delictgedrag zoals blijkend uit de in dit vonnis bewezen verklaarde gewelddadige zedendelicten en het hoge recidiverisico dat hieruit blijkt en dat wordt bevestigd in de door de reclassering uitgevoerde Static-99R, zoals vermeld in het reclasseringsrapport (pagina 4) van 22 juni 2020.
Doordat verdachte een weigerende observandus is, vervalt de eis met betrekking tot de gedragsdeskundige rapportages (het vierde criterium). De door deze omstandigheid ontbrekende informatie op basis van recent onderzoek wordt op toereikende wijze gecompenseerd door de hiervoor weergegeven, uit eerder onderzoek blijkende gegevens.
De rechtbank acht op grond van al het voorgaande de oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging passend en geboden, nu de beveiliging van de maatschappij dit vereist. De rechtbank acht het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord dat verdachte onbehandeld terug zou keren in de maatschappij.
Het thans ontbrekende perspectief voor behandeling, zoals aangenomen door de officier van justitie, is geen contra-indicatie voor oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten verkrachting en aanranding, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
Geen maatregelen ex artikel 38v en/of 38z Wetboek van Strafrecht (Sr)
Door de advocaten van de slachtoffers is de suggestie gedaan om aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr en/of een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr op te leggen. De officier van justitie heeft de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr in haar vordering ter terechtzitting overgenomen.
Gelet op de aan verdachte op te leggen straf en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging ziet de rechtbank geen meerwaarde in oplegging van een maatregel ex artikel 38v Sr en/of 38z Sr.