In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst over de verkrijgingsprijs van een aanmerkelijk belang in [G] B.V. Eiser en zijn echtgenote hebben een bloembollenbedrijf geëxploiteerd en hebben percelen cultuurgrond ingebracht in de besloten vennootschap. De inspecteur heeft de verkrijgingsprijs lager vastgesteld dan eiser had berekend, omdat hij van mening was dat de landbouwvrijstelling niet van toepassing was op bepaalde percelen cultuurgrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de percelen cultuurgrond niet feitelijk in het bloembollenbedrijf van eiser zijn aangewend, en dat de landbouwvrijstelling daarom niet van toepassing is. De rechtbank overweegt dat de percelen cultuurgrond bij het huis door eiser niet fysiek worden gebruikt in zijn bloembollenbedrijf, maar als ruilmiddel dienen. Dit leidt tot de conclusie dat de landbouwvrijstelling niet van toepassing is, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De verkrijgingsprijs van de aandelen wordt vastgesteld op € 618.344.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken, waarbij de griffier aanwezig was. Partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.