Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 6 december 2019 met producties,
- het incident tot onbevoegdverklaring tevens houdende provisionele vordering ex artikel 223 Rv tevens houdende conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie met producties,
- de incidentele conclusie van antwoord,
- het vonnis in het incident van 11 maart 2020 van de kantonrechter,
- het rolbericht van 1 mei 2020 van [gedaagde] met een bijlage,
- het vonnis van 3 juni 2020,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de mondelinge behandeling van 26 juni 2020 en de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van mr. Bakhuijsen en mr. Holthinrichs (kantoorgenoot van mr. Jong).
2.De feiten
(…) aan de ondererfpachter behoeven geen andere kettingbedingen te worden opgelegd dan die welke in deze akte, in de akte van uitgifte in erfpacht (…), in de akte van overdracht van erfpachtsrechten (…) en in de akte houdende de algemene voorwaarden voor de uitgifte in ondererfpacht door (…) “Vakantiedorp Het Grootslag B.V.” (…) zijn vermeld of waarnaar wordt verwezen.”
thans handelend als schriftelijk gemachtigde van de coöperatie (…) “Het Grootslag” (…), die handelende in haar gemelde hoedanigheid, verklaarde door de mede-ondertekening van deze akte de medewerking van de erfpachter te verlenen aan de eigendomsoverdracht van gemeld ondererfpachtsrecht, terwijl uit gemelde volmacht eveneens blijkt dat koper is aanvaard als lid van de coöperatie.”
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
“tot betaling van een jaarlijkse bijdrage voor al datgene, dat met de werkzaamheden van de coöperatieve vereniging verband houdt”. Een onderscheid tussen basale kosten en kosten van centrumvoorzieningen wordt ook in deze bepaling niet gemaakt. Deze bepaling biedt daarom een grondslag voor een bijdrage in zowel de basale kosten als de kosten van de centrumvoorzieningen die de coöperatie in stand houdt (zie Gerechtshof Amsterdam, 15 augustus 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2948). [gedaagde] is op grond van bepaling G van de Algemene Voorwaarden gehouden jaarlijks bij te dragen in de totale exploitatiekosten van het vakantiedorp.
De hiervoor bedoelde uitleg van bepaling G sluit ook aan bij het karakter van een coöperatieve vereniging en daarmee de opzet van het vakantiedorp, waarin de leden, tevens ondererfpachters, als collectief bijdragen aan de (totale) exploitatie van het vakantiedorp. Daarin past niet dat een eigenaar in het vakantiedorp door opzegging van zijn lidmaatschap zelf naar believen, afhankelijk van het eigen gebruik, kan kiezen aan welke voorziening hij al dan niet bijdraagt.
Uit het voorgaande volgt dat van een onduidelijke bepaling in de Algemene Voorwaarden geen sprake is, zodat voor een voor [gedaagde] meest gunstige uitleg geen ruimte is.
Niet is gebleken dat Het Grootslag bij toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht, onder 2, zelfstandig belang heeft naast toewijzing van de vordering tot betaling van de achterstallige exploitatiebijdragen. Die vordering zal daarom worden afgewezen.
De vordering onder 3, sub ii, zal bij gebreke aan een specificatie worden afgewezen.
De onder 3, sub iii gevorderde contractuele boete van 1% per dag (op grond van bepaling G van de Algemene Voorwaarden) zal als onweersproken worden toegewezen.
De vorderingen onder 3, sub i. en iii zullen worden toegewezen tot een maximum van
€ 25.000,-., zoals gevorderd onder 3, sub iv.
Nu de hoofdsom wordt toegewezen zullen de hierover gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten (onder 3, sub v. en vi.) als onweersproken worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
€ 975,- is bedoeld ter zekerheid van de betaling van de bijdrage in de exploitatiekosten die [gedaagde] dient te betalen zolang hij ondererfpachter is. De bepaling in de statuten van Het Grootslag dat dat bedrag wordt terugbetaald bij het beëindigen van het lidmaatschap moet worden uitgelegd in het licht van hetgeen in conventie is overwogen. Ook ten tijde van het opstellen van de statuten was immers nog niet voorzien dat een ondererfpachter zijn lidmaatschap zou kunnen beëindigen zonder dat hij zijn recht van ondererfpacht overdraagt. Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat een ondererfpachter ook na beëindiging van zijn lidmaatschap van de coöperatie contractueel gehouden blijft bij te dragen in de exploitatiekosten zolang hij ondererfpachter is. Het bepaalde in de statuten moet daarom ook zo worden uitgelegd dat het ter zekerheid van de betaling van de bijdrage in de exploitatiekosten gestorte bedrag pas wordt terugbetaald, zo nodig na verrekening, bij overdracht van het recht van ondererfpacht. Het Grootslag is op dit moment dan ook niet gehouden dit bedrag aan [gedaagde] terug te betalen. Deze vordering van [gedaagde] zal dan ook worden afgewezen.
5.De beslissing
€ 25.000,- is bereikt,