ECLI:NL:RBNHO:2020:8421

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
C/15/301558 / HA ZA 20-214
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen coöperatie en ondererfpachter over exploitatiekosten en lidmaatschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de coöperatie "Coöperatief Bungalowpark 'Het Grootslag' U.A." (eiseres) en een ondererfpachter (gedaagde) over de verplichting tot betaling van exploitatiekosten. De gedaagde, die op 7 januari 2002 eigenaar werd van een recreatiewoning op het vakantiedorp, heeft haar lidmaatschap van de coöperatie opgezegd en stelt dat zij niet langer gehouden is tot betaling van de volledige exploitatiekosten, maar slechts tot betaling van de basale kosten. De coöperatie vordert echter dat de gedaagde verplicht blijft om de jaarlijks door het bestuur vastgestelde bijdrage in de exploitatiekosten te voldoen zolang zij ondererfpachter is.

De rechtbank oordeelt dat de verplichting tot betaling van de exploitatiekosten voortvloeit uit de akte van levering en de Algemene Voorwaarden, waarin is bepaald dat de ondererfpachter verplicht is bij te dragen aan de exploitatiekosten. De rechtbank stelt vast dat de gedaagde, ondanks haar opzegging van het lidmaatschap, contractueel verplicht blijft om bij te dragen aan de totale exploitatiekosten van het vakantiedorp. De rechtbank wijst de vorderingen van de coöperatie toe, inclusief de betaling van achterstallige exploitatiekosten, en legt een dwangsom op voor het geval de gedaagde niet voldoet aan de betalingsverplichtingen.

In reconventie vordert de gedaagde dat de coöperatie haar toegang tot het park via de slagboom verleent. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde recht heeft op toegang tot haar vakantiewoning en gebiedt de coöperatie om haar toegang te verlenen, onder het opleggen van een dwangsom bij niet-nakoming. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/301558 / HA ZA 20-214
Vonnis van 30 september 2020
in de zaak van
de coöperatie
COÖPERATIEF BUNGALOWPARK “HET GROOTSLAG” U.A.,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.J. Bakhuijsen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J. Jong te Zaandam.
Partijen zullen hierna Het Grootslag en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 december 2019 met producties,
  • het incident tot onbevoegdverklaring tevens houdende conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie met producties,
  • de incidentele conclusie van antwoord,
  • het vonnis in het incident van 11 maart 2020 van de kantonrechter,
  • het rolbericht van 1 mei 2020 van [gedaagde] met een bijlage,
  • het vonnis van 3 juni 2020,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • de mondelinge behandeling van 26 juni 2020 en de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van mr. Bakhuijsen en mr. Holthinrichs (kantoorgenoot van mr. Jong).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Het Grootslag (een coöperatieve vereniging) is erfpachter van de gronden van het vakantiedorp “Het Grootslag” (hierna: het vakantiedorp), gelegen aan de Proefpolder 4 in Andijk.
2.2.
Het vakantiedorp omvat recreatiewoningen. Het vakantiedorp is ook voorzien van gemeenschappelijke voorzieningen, zoals onder andere een multifunctioneel centrum, een zwembad, recreatie- en sportvoorzieningen en daarbij behorende bouwwerken, paden en wegen, en een slagboom. Het Grootslag is belast met het onderhoud, beheer en de exploitatie van (de gemeenschappelijke voorzieningen van) het vakantiedorp.
2.3.
De percelen van het vakantiedorp die bestemd zijn voor recreatiewoningen zijn of worden in ondererfpacht uitgegeven aan individuele eigenaren van de daarop gebouwde recreatiewoningen.
2.4.
[gedaagde] is op 7 januari 2002 eigenaar geworden van het recht van ondererfpacht van een perceel grond met daarop een recreatiewoning op het vakantiedorp. In de akte van levering van 4 januari 2002 is – onder meer – opgenomen:
VOORAFGAANDE VERKRIJGING
Het verkochte is door verkoper verkregen (…) door inschrijving (…) ten kantore van de Dienst van het Kadaster en de Openbare Registers te Alkmaar (…) van het afschrift van een akte van levering registergoed, houdende kwijting voor de koopsom, op acht juli negentienhonderd vierennegentig (…) verleden.
(…)
BIJZONDERE BEPALINGENMet betrekking tot de bekende erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of bijzondere verplichtingen, alsmede met betrekking tot het lidmaatschap van de (…) Coöperatieve Vereniging “Bungalowpark Het Grootslag U.A.”, gevestigd te Andijk, wordt verwezen naar voormelde akte van uitgifte in ondererfpacht voor genoemde notaris Mr D.W. van Terwisga verleden, waarin onder meer het volgende is opgenomen, woordelijk luidende:
Ten aanzien van het lidmaatschap geldt nog het volgende:
1. Het lid is verplicht zijn bijdrage in de exploitatiekosten van de coöperatie bij wijze van voorschot te voldoen aan de coöperatie op de eerste werkdag van ieder jaar. (…)
2. Bij elke vervreemding van het ondererfpachtsrecht, ook die in zakelijk genotsrecht, moet de vervreemder aan elke verkrijger opleggen dat deze verplicht is toe te treden als lid tot de coöperatie en dat deze alle verplichtingen verbonden aan het lidmaatschap van de coöperatie moet nakomen, alsmede de met de coöperatie gesloten overeenkomst(en), ook die welke niet tot het wezen van het lidmaatschap behoren, evenals of de rechtsverhouding(en) rechtstreeks door de verkrijger zou(den) zijn aangegaan.Deze verplichting moet aan de verkrijger worden opgelegd in de vorm van een kettingbeding, zodanig dat ook opvolgende verkrijgers verplicht zijn de uit de vorige zin voortvloeiende verplichting aan hun rechtsopvolgers op te leggen. (…)
(…)De comparanten verklaarden voorts dat op het krachtens deze akte gevestigde ondererfpachtsrecht van toepassing zijn de Algemene Voorwaarden voor de uitgifte in ondererfpacht van percelen grond in de Proefpolder te Andijk door (…) “Vakantiedorp Het Grootslag B.V.”, vastgesteld bij akte op vijf september negentienhonderdnegenentachtig (…).(…)
VERKLARINGEN VAN DE UITGEVER IN ONDEREFPACHT
Met betrekking tot het in ondererfpacht uitgegevene verklaarde de comparant sub 1 voor en namens de uitgever in ondererfpacht:
1. (…) aan de ondererfpachter behoeven geen andere kettingbedingen te worden opgelegd dan die welke in deze akte, in de akte van uitgifte in erfpacht (…), in de akte van overdracht van erfpachtsrechten (…) en in de akte houdende de algemene voorwaarden voor de uitgifte in ondererfpacht door (…) “Vakantiedorp Het Grootslag B.V.” (…) zijn vermeld of waarnaar wordt verwezen.
(…)Koper verklaart een exemplaar van de hiervoor vermelde “Algemene Voorwaarden voor uitgifte in ondererfpacht;(…); van de statuten van de coöperatie (…) “Bungalowpark Het Grootslag” (…); te hebben ontvangen en van de daarin vermelde bepalingen en bedingen waaronder de hiervoor aangehaalde bedingen te hebben kennisgenomen en verbindt zich tot nakoming van de daaruit voor hem voortvloeiende verplichtingen.
Voor zover in bovengenoemde bepalingen verplichtingen voorkomen welke verkoper verplicht is aan koper op te leggen, doet hij dat bij deze en wordt een en ander bij deze door koper aanvaardt.
Voor zover het gaat om rechten die ten behoeve van derden zijn bedongen, worden die rechten bij deze tevens door verkoper voor die derden aangenomen.
(…)
MEDEWERKING ERFPACHTER(…) mevrouw (…); ten deze handelende als schriftelijk gemachtigde van de coöperatie (…) “Het Grootslag” (…), die handelende in haar gemelde hoedanigheid, verklaarde door de mede-ondertekening van deze akte de medewerking van de erfpachter te verlenen aan de eigendomsoverdracht van gemeld ondererfpachtsrecht, terwijl uit gemelde volmacht eveneens blijkt dat koper is aanvaard aan lid van de coöperatie.”
2.5.
In de hiervoor genoemde Algemene Voorwaarden voor de uitgifte in ondererfpacht van percelen grond in de Proefpolder te Andijk (hierna: de Algemene Voorwaarden) is – onder meer – opgenomen:
“Bepaling G
De ondererfpachters van een perceel grond waarop een recreatiebungalow gevestigd is zijn als zodanig leden van de coöperatieve vereniging Coöperatieve Vereniging “BUITENPLAATS HET GROOTSLAG” U.A. Een ieder die door uitgifte van een perceel grond waarop een recreatiebungalow gevestigd is ondererfpachter wordt moet lid van de vereniging zijn. Beindiging van het lidmaatschap is slechts mogelijk, zodra het lid niet alleen de hoedanigheid van ondererfpachter heeft verloren maar ook de verkrijger van het ondererfpachtsrecht het lidmaatschap heeft verkregen. Een eventuele vervreemding van het ondererfpachtsrecht kan slechts geschieden aan een aspirantondererfpachter, die tevens als lid van de coöperatieve vereniging is toegelaten. Ondererfpachter is verplicht tot betaling van een jaarlijkse bijdrage voor al datgene, dat met de werkzaamheden van de coöperatieve vereniging verband houdt.
De bijdrage wordt jaarlijks door het bestuur op kostprijsbasis vastgesteld. Bij de vaststelling is het bestuur der vereniging bevoegd een naar redelijkheid vast te stellen reserve te vormen voor onvoorziene kosten en periodiek terugkerende werkzaamheden. Bij niettijdige betaling van gemelde bijdrage verbeurt de nalatige een boete van één procent (1%) voor elke dag dat de betaling te laat plaatsvindt.”
2.6.
Bij voornoemde levering is [gedaagde] als lid toegetreden tot de coöperatie Het Grootslag. Op enig moment heeft [gedaagde] haar lidmaatschap opgezegd.
2.7.
In het in december 2011 gewijzigde Huishoudelijk Reglement van Het Grootslag is de volgende bepaling opgenomen:
“Artikel 3 – Gemeenschappelijke gedeelten
(…)
7. Indien een eigenaar van een bungalow geen lid is van de coöperatie kan de eigenaar alleen van de gemeenschappelijke gedeelten van de coöperatie gebruik maken na een hiertoe met de coöperatie te sluiten overeenkomst waarin de voorwaarden van het gebruik door die eigenaar en zijn gebruikers nader is geregeld.”
2.8.
Na opzegging van haar lidmaatschap van de coöperatie heeft [gedaagde] in verschillende brieven aan Het Grootslag zich op het standpunt gesteld dat zij niet langer gehouden is bij te dragen in de volledige exploitatiekosten van het vakantiedorp en heeft zij verzocht een rekening te sturen voor uitsluitend de basale kosten en daarvoor een overeenkomst met haar te sluiten. Verder heeft zij Het Grootslag gevraagd om het door haar gestorte ledenkapitaal van € 975,- aan haar terug te betalen.
2.9.
Bij brief van 13 september 2018 heeft de advocaat van Het Grootslag aan [gedaagde] (voor de laatste keer) verzocht een achterstand in de betaling van de exploitatiekosten van het vakantiedorp van € 11.854,01 (te vermeerderen met rente) aan Het Grootslag te voldoen. [gedaagde] heeft dat bedrag niet betaald.
2.10.
Bij email van 11 december 2019 heeft het bestuur van Het Grootslag het volgende aan [gedaagde] bericht:
“Per 1 januari 2020 is het voor u niet langer toegestaan kaarten voor de slagboom te kopen voor toegang tot ons park.De toegang tot het park wordt u hiermee ontzegt. U bent immers nog steeds in de gelegenheid te voet of per fiets het park te betreden.Zodra u de achterstallige bedragen betaald hebt, zullen wij uw slagboomkaart vrij geven.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Het Grootslag vordert (na vermindering van eis ter zitting) – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [gedaagde] verplicht is om de jaarlijks door het bestuur van Het Grootslag vastgestelde bijdrage in de exploitatiekosten aan Het Grootslag te voldoen zolang [gedaagde] de hoedanigheid van ondererfpachter bezit,
voor recht verklaart dat [gedaagde] in verzuim is met de nakoming van die verplichting,
[gedaagde] veroordeelt om:
binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis aan Het Grootslag te betalen een bedrag van € 14.288,20 te vermeerderen met:
de exploitatiekosten voor zover die nog niet begrepen zijn in het onder a) (de rechtbank begrijpt: i.) genoemde bedrag,
de contractuele boete van 1% per dag gerekend vanaf de eerste dag dat de door [gedaagde] verschuldigde bijdrage in de exploitatiekosten verschuldigd was tot betaling daarvan heeft plaatsgevonden,
een en ander tot een maximum van € 25.000,-,
te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW),
een bedrag van € 885,04 voor buitengerechtelijke kosten,
4. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening en de na dagtekening van dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot aan de voldoening.
3.2.
Het Grootslag stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat [gedaagde] gehouden is tot het betalen van de jaarlijks door het bestuur van Het Grootslag vast te stellen bijdrage in de exploitatiekosten van het vakantiedorp (hierna: de exploitatiekosten). Ten eerste is [gedaagde] volgens Het Grootslag daartoe gehouden op grond van de obligatoire verbintenis tussen Het Grootslag als uitgever van het recht van ondererfpacht en [gedaagde] als ondererfpachter, op welke verbintenis de bepalingen uit de Algemene Voorwaarden van toepassing zijn. Ten tweede is [gedaagde] volgens Het Grootslag daartoe gehouden op grond van de verbintenis tot nakoming van de uit de akte van levering voor [gedaagde] jegens Het Grootslag voortvloeiende verplichtingen, waaronder die uit de statuten van Het Grootslag, de Algemene Voorwaarden en de redelijkheid en billijkheid.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Het Grootslag en legt hier – kort gezegd – het volgende aan ten grondslag. [gedaagde] heeft haar lidmaatschap van Het Grootslag opgezegd. Zij stelt zich op het standpunt dat zij daardoor niet meer is gehouden tot betaling van de jaarlijkse bijdrage aan Het Grootslag, maar slechts tot betaling van de (basale) kosten voor de basisinfrastructuur van het vakantiedorp. [gedaagde] verstaat daaronder de kosten voor zaken als wegen, verlichting, riolering, elektriciteitskabels, waterleidingen, gasleidingen, afvalinzameling en omheining (waaronder de slagboom). Zij stelt slechts gehouden te zijn de overige exploitatiekosten te betalen voor zover hij van die (overige) collectieve voorzieningen gebruik zou maken. Onder die overige voorzieningen (zij noemt die ook wel: centrumvoorzieningen) verstaat zij met name de recreatie- en sportvoorzieningen, waaronder het zwembad.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat Het Grootslag toerekenbaar tekort is geschoten jegens [gedaagde] door met haar geen overeenkomsten te sluiten voor het gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen en haar toegang te weigeren tot centrumvoorzieningen,
II. Het Grootslag veroordeelt om aan [gedaagde] te betalen een bedrag groot € 975,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
III. Het Grootslag gebiedt om [gedaagde] toegang tot en uitgang van het park te verlenen via de slagboom op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat zij in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,-,
IV. bepaalt dat [gedaagde] is bevrijd van haar verbintenis tot betalen van de openstaande facturen ter zake de jaarlijks door het bestuur van Het Grootslag vastgestelde bijdrage in de exploitatiekosten, zoals door Het Grootslag in conventie gevorderd,
met veroordeling van Het Grootslag in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis, alsmede in de nakosten.
3.6.
[gedaagde] legt aan haar vorderingen – kort gezegd – het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft, samen met andere oud-leden, Het Grootslag herhaaldelijk maar tevergeefs verzocht om een specificatie van de ‘basale kosten’ en om een overeenkomst voor het gebruik van de gemeenschappelijke gedeelten van het park, zoals bepaald in het in 2011 gewijzigde Huishoudelijk Reglement. Na opzegging van het lidmaatschap is heeft Het Grootslag [gedaagde] (en andere oud-leden) de toegang tot en vertrek van het park via de slagboom belemmerd, waardoor zij in haar bewegingsvrijheid en eigendomsrecht wordt geschaad. [gedaagde] heeft ter verkrijging van haar lidmaatschap van de coöperatie € 975,- betaald. Deze betaling is verbonden aan haar lidmaatschap. Aangezien het lidmaatschap is geëindigd, heeft [gedaagde] recht op terugbetaling van het gestorte ledenkapitaal. Volgens [gedaagde] verkeert Het Grootslag al jaren in schuldeisersverzuim, doordat Het Grootslag met hem niet de, beloofde, overeenkomst voor gemeenschappelijke voorzieningen heeft gesloten. Voor zover er een verplichting zou bestaan tot betaling van de parkbijdrage over de afgelopen jaren (zoals in conventie is gevorderd), stelt [gedaagde] dat zij daarvan op grond van artikel 6:60 BW moet worden bevrijdt.
3.7.
Het Grootslag voert gemotiveerd verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Bijdrage in de exploitatiekosten
4.1.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat het lidmaatschap van [gedaagde] van de coöperatie Het Grootslag (rechtsgeldig) is geëindigd. De kern van het meningsverschil dat partijen in deze zaak verdeeld houdt, is de vraag of [gedaagde] als uitgetreden lid van de coöperatie nog gehouden is om bij te dragen aan de (volledige) exploitatiekosten van het vakantiedorp of dat zij kan volstaan met een bijdrage voor de basisvoorzieningen.
4.2.
In de leveringsakte waarbij het recht van ondererfpacht aan [gedaagde] is overgedragen is bij wijze van kettingbeding een verplichting opgenomen een jaarlijkse bijdrage te voldoen in de exploitatiekosten van de coöperatie. Een onderscheid tussen basale kosten en kosten van centrumvoorzieningen wordt daarin niet gemaakt. Het is op zichzelf juist, zoals [gedaagde] heeft gesteld, dat volgens de bewoordingen van dat kettingbeding de verplichting om bij te dragen aan de exploitatiekosten, is verbonden aan het lidmaatschap van de coöperatie. Vast staat dat [gedaagde] bij het verkrijgen van het recht van ondererfpacht is toegetreden als lid van de coöperatie. In die zin heeft zij zich bij de levering in elk geval verenigingsrechtelijk jegens de coöperatie verbonden tot betaling van de jaarlijkse bijdrage in de exploitatiekosten. Die verenigingsrechtelijke verplichting is geëindigd met het einde van het lidmaatschap van [gedaagde].
4.3.
Het Grootslag heeft zich onder verwijzing naar bepaling G van de Algemene Voorwaarden op het standpunt gesteld dat [gedaagde] zich echter ook contractueel als ondererfpachter heeft verbonden om de jaarlijkse bijdrage in de exploitatiekosten van de coöperatie te voldoen. Die contractuele verplichting is volgens Het Grootslag niet geëindigd met het einde van het lidmaatschap van [gedaagde] van de coöperatie.
4.4.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de door Het Grootslag genoemde bepaling is ‘verstopt’ in de Algemene Voorwaarden en dat geen wilsovereenstemming heeft bestaan over de toepasselijkheid van bepaling G van de Algemene Voorwaarden. Daarom is dat beding volgens [gedaagde] niet van toepassing.
4.5.
De rechtbank verwerpt dat betoog. In de akte van levering wordt immers uitdrukkelijk verwezen naar de Algemene Voorwaarden en, zoals [gedaagde] ook zelf heeft gesteld, waren deze bij de akte gevoegd. Bovendien blijkt ook uit de akte dat [gedaagde] heeft verklaard een exemplaar van de Algemene Voorwaarden te hebben ontvangen, dat zij van de daarin vermelde bepalingen en bedingen heeft kennisgenomen en dat zij zich verbindt tot nakoming van de daaruit voor haar voortvloeiende verplichtingen.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat Het Grootslag zich onder verwijzing naar bepaling G van de Algemene Voorwaarden terecht op het standpunt heeft gesteld [gedaagde] na beëindiging van haar lidmaatschap van de coöperatie, nog wel contractueel als ondererfpachter jegens de coöperatie verbonden was de bijdrage in de exploitatiekosten, zoals die jaarlijks door het bestuur van Het Grootslag wordt vastgesteld, te betalen. Op grond van bepaling G van de Algemene Voorwaarden is [gedaagde] als ondererfpachter contractueel verplicht
“tot betaling van een jaarlijkse bijdrage voor al datgene, dat met de werkzaamheden van de coöperatieve vereniging verband houdt”. Een onderscheid tussen basale kosten en kosten van centrumvoorzieningen wordt ook in deze bepaling niet gemaakt. Deze bepaling biedt daarom een grondslag voor een bijdrage in zowel de basale kosten als de kosten van de centrumvoorzieningen die de coöperatie in stand houdt (zie Gerechtshof Amsterdam, 15 augustus 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2948). [gedaagde] is op grond van bepaling G van de Algemene Voorwaarden gehouden jaarlijks bij te dragen in de totale exploitatiekosten van het vakantiedorp.
4.7.
[gedaagde] heeft nog betoogd dat de bepaling G van de Algemene Voorwaarden onduidelijk en onbegrijpelijk is en dat daarom de voor [gedaagde] meest gunstige uitleg moet gelden. [gedaagde] heeft gesteld dat in bepaling G weliswaar staat dat de ‘ondererfpachter’ verplicht is de jaarlijkse bijdrage voor de exploitatiekosten te betalen, maar dat in de rest van de bepaling - net als in de leveringsakte zelf - wordt verwezen naar het verplichte lidmaatschap van de coöperatie en de daaraan verbonden betalingsverplichting aan de coöperatie. In bepaling G staat niets over de onderlinge verhouding van de verplichtingen uit hoofde van het lidmaatschap en als ondererfpachter.
4.8.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in dat betoog. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de in de leveringsakte en bepaling G van de Algemene Voorwaarden opgenomen verplichting voor de ondererfpachter om lid te worden en te blijven van de coöperatie in strijd is met de verenigingsvrijheid. [gedaagde] heeft haar lidmaatschap van de coöperatie dan ook rechtsgeldig beëindigd. Dat neemt niet weg dat ten tijde van het bedingen van de ondererfpachtbepalingen en ook ten tijde van de levering van het recht van ondererfpacht aan [gedaagde] op 7 januari 2002, partijen nog uitgingen van de constructie van een verplicht lidmaatschap van de coöperatie voor de ondererfpachter. De situatie dat een ondererfpachter haar lidmaatschap zou (kunnen) opzeggen zonder dat zij haar recht van ondererfpacht overdraagt, hadden partijen dus niet voorzien. Tegen die achtergrond moet het bepaalde in de leveringsakte en in bepaling G van de Algemene Voorwaarden worden gelezen. Dat betekent dat uit de ook in die bepalingen gelegde verbinding tussen de hoedanigheid van ondererfpachter en het lidmaatschap van de coöperatie blijkt dat partijen de kennelijke bedoeling hadden dat [gedaagde] als ondererfpachter blijvend zou bijdragen aan de exploitatiekosten van de coöperatie zolang zij ondererfpachter is. Dat inmiddels duidelijk is geworden dat een ondererfpachter haar lidmaatschap ook mag opzeggen, maakt die bedoeling van partijen niet anders.
De hiervoor bedoelde uitleg van bepaling G sluit ook aan bij het karakter van een coöperatieve vereniging en daarmee de opzet van het vakantiedorp, waarin de leden, tevens ondererfpachters, als collectief bijdragen aan de (totale) exploitatie van het vakantiedorp. Daarin past niet dat een eigenaar in het vakantiedorp door opzegging van haar lidmaatschap zelf naar believen, afhankelijk van het eigen gebruik, kan kiezen aan welke voorziening hij al dan niet bijdraagt.
Uit het voorgaande volgt dat van een onduidelijke bepaling in de Algemene Voorwaarden geen sprake is, zodat voor een voor [gedaagde] meest gunstige uitleg geen ruimte is.
4.9.
Van strijd met de ‘negatieve’ verenigingsvrijheid, in die zin dat een lid van een vereniging niet mag worden benadeeld als gevolg van haar keuze om geen lid meer te zijn, is geen sprake. De verplichting om bij te dragen aan de exploitatiekosten van de coöperatie is immers geen gevolg van de opzegging door [gedaagde] van haar lidmaatschap, maar is verbonden aan haar hoedanigheid van ondererfpachter en bestond ook al voor opzegging van haar lidmaatschap. Anders dan [gedaagde] stelt, heeft Het Grootslag zich ook niet op het standpunt gesteld dat niet-leden van de coöperatie geen aanspraak (kunnen) hebben op de gemeenschappelijke voorzieningen van het vakantiedorp. Integendeel, Het Grootslag heeft desgevraagd toegezegd dat hij aan [gedaagde] de (volledige) toegang tot de gemeenschappelijke voorzieningen zal verlenen nadat zij haar (achterstallige) exploitatiebijdragen heeft voldaan en daartoe dan een overeenkomst met haar zal sluiten als bedoeld in artikel 3 lid 7 van het Huishoudelijk Reglement.
4.10.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank verder van oordeel dat het bepaalde in artikel G van de Algemene Voorwaarden evenmin onevenredig bezwarend is. Voor vernietiging van die bepaling bestaat daarom geen grond. Het beroep dat [gedaagde] in dit verband heeft gedaan op Richtlijn 93/13/EEG (Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten) slaagt niet, omdat op grond van artikel 10 lid 1, tweede zin, van die Richtlijn de bepalingen daarvan van toepassing zijn op overeenkomsten die na 31 december 1994 zijn gesloten. De bepaling waar het hier om gaat dateert van vóór die datum. Het gaat daarbij om de datum waarop de ondererfpachtbepalingen zijn bedongen. Blijkens de leveringsakte was dat bij een akte van uitgifte in ondererfpacht voor notaris mr. D.W. van Terwisga verleden, zonder dat de datum van die laatste akte wordt genoemd (verwezen wordt naar ‘voormelde’ akte, zonder dat die akte eerder in de leveringsakte is genoemd). Uit de vermelding in de leveringsakte dat de verkoper het recht van ondererfpacht heeft verkregen bij akte van levering van 8 juli 1994, leidt de rechtbank af dat de akte van uitgifte in ondererfpacht van vóór die datum moet dateren en dus in elk geval van vóór 31 december 1994. Ook bij verkrijging na 31 december 1994 van een vóór die datum gevestigd ondererfpachtrecht, is een richtlijnconforme uitleg van artikel 6:233 of 6:238 BW daarom niet aan de orde (vgl. Hoge Raad 29 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:769).
Rechtsverwerking?
4.11.
Uit hetgeen in het voorgaande is overwogen volgt dat Het Grootslag in beginsel een vordering heeft op [gedaagde] tot betaling van de jaarlijkse bijdrage in de exploitatiekosten van het vakantiedorp. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat in dat geval Het Grootslag inmiddels zijn (vorderings)rechten heeft verwerkt. [gedaagde] voert daarvoor aan dat zij Het Grootslag structureel heeft verzocht om een overeenkomst voor het voortgezet gebruik van de gemeenschappelijke voorzieningen. Het Grootslag blijft volgens [gedaagde] tot op de dag van vandaag in gebreke om die overeenkomst met haar te sluiten. Ook weigert Het Grootslag een opgave te geven van de basale kosten die Het Grootslag maakt als [gedaagde] geen gebruik kan maken van de gemeenschappelijke (centrum)voorzieningen vanwege het ontbreken van een overeenkomst. Vanwege financieel wanbeleid van het bestuur van Het Grootslag in het verleden, is het volgens [gedaagde] ook niet aannemelijk dat Het Grootslag nog met terugwerkende kracht inzicht kan bieden in de kosten die [gedaagde] als uitgetreden lid van de coöperatie verschuldigd is geweest voor enkel de basale kosten.
4.12.
Het beroep van [gedaagde] op rechtsverwerking gaat niet op. [gedaagde] heeft weliswaar aan Het Grootslag gevraagd om met haar een overeenkomst te sluiten voor het gebruik van de gemeenschappelijke voorzieningen, zoals bedoeld in artikel 3 lid 7 van het Huishoudelijk Reglement van Het Grootslag, maar daaraan steeds de voorwaarde verbonden dat zij uitsluitend zou hoeven bijdragen aan de exploitatiekosten van de basale voorzieningen van het vakantiedorp. Die (beperkte) bijdrageplicht zou volgens [gedaagde] in die overeenkomst opgenomen moeten worden. Het Grootslag heeft dat terecht geweigerd. Zoals hiervoor onder 4.6 is overwogen, is [gedaagde] immers ook na beëindiging van haar lidmaatschap van de coöperatie contractueel gehouden jaarlijks bij te dragen in de totale exploitatiekosten van het vakantiedorp. Voor het vaststellen van de hoogte van die bijdrage is het sluiten van een afzonderlijke overeenkomst niet nodig. Die bijdrage wordt immers conform het bepaalde in de leveringsakte en bepaling G van de Algemene Voorwaarden jaarlijks door het bestuur van Het Grootslag (na vaststelling van de exploitatiebegroting door de algemene ledenvergadering) op kostprijsbasis vastgesteld. Het Grootslag kan dan ook worden gevolgd in zijn uitleg van artikel 3 lid 7 van het Huishoudelijk Reglement, dat een overeenkomst met niet-leden is bedoeld om de voorwaarden voor het gebruik van de gemeenschappelijke voorzieningen te regelen door (bijvoorbeeld) het Huishoudelijk Reglement van de coöperatie van overeenkomstige toepassing te verklaren. Het Grootslag heeft toegezegd een dergelijke overeenkomst met [gedaagde] te zullen sluiten nadat zij haar (volledige) exploitatiebijdragen heeft voldaan.
Schuldeisersverzuim?
4.13.
[gedaagde] heeft zich verder op het standpunt gesteld dat zij het recht heeft haar betalingsverplichting op te schorten, omdat Het Grootslag volgens haar in schuldeisersverzuim is. Daarvoor heeft zij aangevoerd dat zij steeds bereid is geweest om te betalen voor de basale voorzieningen, maar dat Het Grootslag bleef weigeren om de basale kosten te specificeren en met haar een overeenkomst te sluiten voor het gebruik van de gemeenschappelijke voorzieningen.
4.14.
De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor onder 4.12 is overwogen. Daaruit volgt dat Het Grootslag terecht heeft geweigerd om met [gedaagde] een overeenkomst te sluiten voor het gebruik van de gemeenschappelijke voorzieningen onder de door haar gestelde voorwaarde dat zij uitsluitend zou hoeven bijdragen in basale kosten. Het beroep op schuldeisersverzuim en een opschortingsrecht, faalt daarom.
Conclusie
4.15.
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagde] gehouden is de gevorderde exploitatiekosten te betalen en dat zij contractueel verplicht is de jaarlijks door het bestuur van Het Grootslag vastgestelde bijdrage in de (totale) exploitatiekosten van het vakantiedorp aan de coöperatie te blijven voldoen zolang zij ondererfpachter is. De gevorderde verklaring voor recht, zoals vermeld onder 3.1, onder 1, en de vordering tot betaling van de achterstallige bijdragen in de exploitatiekosten, onder 3, sub i, zullen daarom worden toegewezen.
Niet is gebleken dat Het Grootslag bij toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht, onder 2, zelfstandig belang heeft naast toewijzing van de vordering tot betaling van de achterstallige exploitatiebijdragen. Die vordering zal daarom worden afgewezen.
De vordering onder 3, sub ii, zal bij gebreke aan een specificatie worden afgewezen.
De onder 3, sub iii gevorderde contractuele boete van 1% per dag (op grond van bepaling G van de Algemene Voorwaarden) zal als onweersproken worden toegewezen.
De vorderingen onder 3, sub i. en iii zullen worden toegewezen tot een maximum van
€ 25.000,-., zoals gevorderd onder 3, sub iv.
Nu de hoofdsom wordt toegewezen zullen de hierover gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten (onder 3, sub v. en vi.) als onweersproken worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
4.16.
De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad zal niet worden uitgesproken met betrekking tot de toe te wijzen vordering onder 1 (zoals hierboven onder 3.1 aangegeven), omdat het hierbij gaat om een declaratoire uitspraak.
in reconventie
Vordering op grond van artikel 6:60 BW en gestelde tekortkoming aan de zijde van Het Grootslag
4.17.
Onder verwijzing naar haar standpunt in conventie dat Het Grootslag in schuldeisersverzuim verkeert (zie 4.13), heeft [gedaagde] gevorderd om op grond van artikel 6:60 BW te worden bevrijd van de verbintenis tot betaling van de tot op heden verschuldigde exploitatiebijdrage.
4.18.
Uit hetgeen in conventie is overwogen onder 4.14, in samenhang met 4.12, volgt dat het beroep van [gedaagde] op schuldeisersverzuim niet slaagt. Dat betekent dat haar vordering op grond van artikel 6:60 BW zal worden afgewezen. Daaruit volgt ook dat haar gevorderde verklaring voor recht dat Het Grootslag toerekenbaar tekort is geschoten door met [gedaagde] geen overeenkomst te sluiten voor het gebruik van de gemeenschappelijke voorzieningen en haar toegang te weigeren tot de centrumvoorzieningen, zal worden afgewezen.
Toegang en uitgang via de slagboom
4.19.
[gedaagde] heeft ter toelichting op haar vordering om Het Grootslag te gebieden om hem toegang tot en uitgang van het vakantiedorp te verlenen via de slagboom, zich op het standpunt gesteld dat Het Grootslag (het blokkeren van het gebruik van) de slagboom ten onrechte misbruikt om betaling van de volledige bijdrage in de exploitatiekosten af te dwingen. Dat levert volgens [gedaagde] misbruik van recht op.
4.20.
Hoewel Het Grootslag op zichzelf terecht de toegang tot de centrumvoorzieningen van het vakantiedorp heeft opgeschort totdat [gedaagde] haar (achterstallige) bijdragen in de (totale) exploitatiekosten heeft voldaan, strekt dat opschortingsrecht naar het oordeel van de rechtbank niet zover dat hij [gedaagde] ook de toegang tot en uitgang van het vakantiedorp via de slagboom mag beletten. De rechtbank overweegt dat zolang [gedaagde] ondererfpachter is, zij recht heeft op toegang tot en uitgang van het vakantiedorp via de slagboom om ongehinderd (ook per auto) haar vakantiewoning te kunnen bereiken. Het eigendomsrecht van [gedaagde], en daarmee haar recht op een onbelemmerde toegang tot en uitgang van haar vakantiewoning, gaat in dit geval voor. De rechtbank zal daarom de vordering van [gedaagde] toewijzen. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd zoals hierna volgt in de beslissing.
Terugbetaling van € 975,-
4.21.
Aan haar vordering tot terugbetaling van het bedrag van € 975,- dat hij bij aanvang van haar lidmaatschap van de coöperatie heeft betaald als ‘ledengarantiekapitaal’, heeft [gedaagde] ten grondslag gelegd dat deze betaling is verbonden aan het lidmaatschap van de coöperatie en dat zij uit hoofde van het eindigen van haar lidmaatschap recht heeft op terugbetaling.
4.22.
De rechtbank volgt Het Grootslag in zijn standpunt dat het betaalde bedrag van
€ 975,- is bedoeld ter zekerheid van de betaling van de bijdrage in de exploitatiekosten die [gedaagde] dient te betalen zolang hij ondererfpachter is. De bepaling in de statuten van Het Grootslag dat dat bedrag wordt terugbetaald bij het beëindigen van het lidmaatschap moet worden uitgelegd in het licht van hetgeen in conventie is overwogen. Ook ten tijde van het opstellen van de statuten was immers nog niet voorzien dat een ondererfpachter haar lidmaatschap zou kunnen beëindigen zonder dat hij haar recht van ondererfpacht overdraagt. Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat een ondererfpachter ook na beëindiging van haar lidmaatschap van de coöperatie contractueel gehouden blijft bij te dragen in de exploitatiekosten zolang hij ondererfpachter is. Het bepaalde in de statuten moet daarom ook zo worden uitgelegd dat het ter zekerheid van de betaling van de bijdrage in de exploitatiekosten gestorte bedrag pas wordt terugbetaald, zo nodig na verrekening, bij overdracht van het recht van ondererfpacht. Het Grootslag is op dit moment dan ook niet gehouden dit bedrag aan [gedaagde] terug te betalen. Deze vordering van [gedaagde] zal dan ook worden afgewezen.
in conventie en reconventie
4.23.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna in de beslissing te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] verplicht is om de jaarlijks door het bestuur van Het Grootslag vastgestelde bijdrage in de exploitatiekosten van de coöperatie aan Het Grootslag te voldoen zolang [gedaagde] de hoedanigheid van ondererfpachter bezit,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Het Grootslag binnen veertien dagen na dit vonnis te betalen een bedrag van € 14.288,20 (veertienduizend tweehonderd achtentachtig euro en twintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling en vermeerderd met de contractuele boete van 1% per dag vanaf de eerste dag dat de door [gedaagde] verschuldigde bijdrage verschuldigd was tot de dag van betaling, tot een maximum van
€ 25.000,- is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Het Grootslag binnen veertien dagen na dit vonnis te betalen een bedrag van € 885,04 aan buitengerechtelijke kosten,
in reconventie
5.4.
gebiedt Het Grootslag om [gedaagde] toegang tot en uitgang van het vakantiedorp te verlenen via de slagboom op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag of dagdeel dat hij hieraan niet voldoet, tot een maximum van € 40.000,- is bereikt,
in conventie en in reconventie
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover, met uitzondering van de onder 5.1 gegeven verklaring voor recht, uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2020. [1]

Voetnoten

1.type: IV