In deze zaak heeft eiser, wonende te [Z], beroep ingesteld tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. De navorderingsaanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.492, waarbij de aftrek voor specifieke zorgkosten van € 843 was gecorrigeerd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur heeft de aanslag gehandhaafd. Tijdens de procedure heeft eiser verzocht om een hogere proceskostenvergoeding met een wegingsfactor van 1,5, en om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank heeft op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om af te wijken van de standaard wegingsfactor van 1, en heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.834,50. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn was overschreden met 11 maanden, wat resulteerde in een immateriële schadevergoeding van € 1.000 voor eiser. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van deze schade en de proceskosten, en het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Bruijnzeel, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Eiser en verweerder hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.