ECLI:NL:RBNHO:2020:8052

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 oktober 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
15/163300-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van ISD-maatregel aan veelpleger na diefstallen van benzine, vleeswaren en e-bike

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die meerdere diefstallen had gepleegd. De verdachte, geboren op een onbekende datum en thans gedetineerd in het Justitieel Complex Schiphol, werd beschuldigd van diefstal van benzine, vleeswaren en een e-bike. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 29 september 2020 heeft de officier van justitie, mr. R.P. Peters, gevorderd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft de feiten bekend, maar zijn raadsvrouw, mr. E.P.H. van Esser, heeft aangevoerd dat feit 1 gekwalificeerd zou moeten worden als verduistering.

De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en de aangiften van de slachtoffers in haar beoordeling meegenomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte de feiten heeft gepleegd en dat er sprake was van diefstal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar, ondanks eerdere voorwaardelijke en onvoorwaardelijke ISD-maatregelen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidiveproblematiek van de verdachte in haar overwegingen meegenomen.

Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor de gestolen benzine en e-bike. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van deze schadevergoedingen aan de benadeelde partijen, met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen voor een deel toegewezen en voor een deel niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. M.C.J. Lommen als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/163300-20 (P)
Uitspraakdatum: 13 oktober 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 september 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Schiphol te Badhoevedorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.P.H. van Esser, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 14 februari 2020 te [plaatsnaam] 26,33 liter benzine (98/E5, ter waarde van € 46,58), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , gelegen aan de [straatnaam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 februari 2020 te [plaatsnaam] opzettelijk 26,33 liter benzine (98/E5, ter waarde van € 46,58), in elk geval een hoeveelheid brandstof, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welke benzine verdachte bij een voor zelfbediening ingerichte benzinepompinstallatie, gelegen aan de [straatnaam] , had getankt, onder gehoudenheid die benzine te betalen en welke benzine verdachte aldus en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Feit 2:hij op of omstreeks 6 maart 2020 te [plaatsnaam] , in/uit een winkel, gelegen aan de [straatnaam] , zeven verpakkingen rundvlees (Blonde d'Aquitaine, ter waarde van € 62,44), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2]
,heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 3:hij op of omstreeks 11 juni 2020 te [plaatsnaam] , in/uit een
winkel, gelegen aan het [straatnaam] , een E-Bike (merk Victoria, kleur wit, ter waarde van € 1849,-),in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.2. Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft meegedeeld dat verdachte de tenlastegelegde feiten bij de politie heeft bekend. Zij refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank, met de opmerking dat feit 1 gekwalificeerd zou moeten worden als verduistering omdat verdachte de benzine anders dan door een misdrijf onder zich had.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van feit 1 primair:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [naam] namens [slachtoffer 1] te [plaatsnaam] d.d. 21 februari 2020 (dossierpagina 64 e.v.).
Ten aanzien van feit 2:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [naam] namens [slachtoffer 2] te [plaatsnaam] d.d. 27 maart 2020 (dossierpagina 83 e.v.).
Ten aanzien van feit 3:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [naam] namens [slachtoffer 3] [plaatsnaam] d.d. 12 juni 2020 (dossierpagina 202 e.v.).
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1 primair:
hij op 14 februari 2020 te [plaatsnaam] 26,33 liter benzine (98/E5, ter waarde van € 46,58), die toebehoorde aan [slachtoffer 1] , gelegen aan de [straatnaam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2:hij op 6 maart 2020 te [plaatsnaam] , uit een winkel gelegen aan de [straatnaam] , zeven verpakkingen rundvlees (Blonde d'Aquitaine, ter waarde van € 62,44), die toebehoorden aan [slachtoffer 2]
,heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 3:hij op 11 juni 2020 te [plaatsnaam] , voor een
winkel gelegen aan het [straatnaam] , een e-Bike (merk Victoria, kleur wit, ter waarde van € 1849,-),die toebehoorde aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 en feit 3:
telkens: diefstal
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 primair zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren. Ter onderbouwing van deze eis heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat verdachte een stelselmatige dader is en dat de maatregel noodzakelijk is ter beëindiging van recidive en beveiliging van de maatschappij. Omdat tussen de pleegdatum van de feiten 2 en 3 meer dan twaalf maanden zijn verstreken waarin geen sprake is geweest van een onherroepelijke veroordeling, kan voor die feiten volgens de officier van justitie geen ISD-maatregel worden opgelegd en verzoekt zij ten aanzien van die feiten verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een eerdere ISD-maatregel niet heeft geleid tot het gewenste effect. Verdachte is thans gemotiveerd om zijn verslavingsprobleem aan te pakken en tot gedragsverandering te komen en daarvoor een klinische behandeling te ondergaan, echter niet in het kader van een ISD-traject. Hij heeft met behulp van zijn casemanager in het Justitieel Complex Schiphol geprobeerd zijn problemen aan te pakken en heeft daarom buiten het strafrechtelijk kader naar hulpverlening gezocht. Daarbij is hij uitgekomen bij de [naam kliniek] , waar niet alleen de verslavingsproblemen, maar ook andere spectrum stoornissen kunnen worden behandeld.
De raadsvrouw verzoekt gelet daarop verdachte een jaar in een kliniek te laten opnemen in het kader van bijzondere voorwaarden verbonden aan een voorwaardelijk strafdeel, ook al brengt dat een langere gevangenisstraf mee dan gebruikelijk voor de tenlastegelegde feiten.
In het geval de rechtbank toch een ISD-maatregel oplegt, verzoekt de raadsvrouw de duur daarvan te beperken tot één jaar en te bepalen dat een tussentijdse toets zal plaatsvinden. De problematiek van verdachte is duidelijk, er kan direct tot behandeling worden overgegaan.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van benzine, vleeswaren en een e-bike. Verdachte toont daardoor geen respect te hebben voor andermans eigendommen en uitsluitend oog te hebben voor zijn persoonlijk financieel gewin om in zijn verslavingsbehoefte te voorzien. Verdachte bezorgt als gevolg daarvan de slachtoffers schade en overlast.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 31 augustus 2020, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld en in 2009 tot een voorwaardelijke en in 2011 tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren. Verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan het laatst door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf (vermogensdelicten) onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 15 september 2020 van [naam] , als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor Heerhugowaard. Uit het rapport blijkt, zakelijk weergegeven, het volgende.
Er is sprake van instabiliteit op alle leefgebieden. Betrokkene beschikt over een aanzienlijk en hardnekkig drugsprobleem, dat direct in verband staat tot het delictgedrag. Betrokkene pleegt vermogensdelicten om in zijn drugsgebruik te kunnen voorzien. Er is feitelijk geen sprake van beschermende factoren en betrokkene beschikt niet over huisvesting, dagbesteding of een steunend netwerk. Daarnaast zijn er schulden. Ook is er sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, beperkte copingvaardigheden en een vermoedelijke verstandelijke beperking. Betrokkene geeft aan – en heeft dit in de afgelopen jaren ook frequent gedaan – hulpverlening te willen ondergaan, maar blijkt niet in staat om deze hulpverlening langdurig vol te houden. Alle tot op heden aan betrokkene aangeboden hulpverleningstrajecten en reclasseringstoezichten zijn voortijdig negatief beëindigd. Betrokkene onttrok zich aan behandeling en begeleiding of hulpverlening werd beëindigd na ongewenst gedrag.
Na afloop van de vorige ISD-maatregel (2013) lijkt betrokkene enige tijd stabieler te hebben gefunctioneerd en hij kwam tot 2015 niet meer in beeld bij de reclassering. In deze periode beschikte betrokkene over zelfstandige huisvesting en had hij een relatie. Door een terugval in middelengebruik is dit echter weer verloren gegaan.
De reclassering acht de kans op recidive hoog gelet op de omvangrijke middelenproblematiek, de instabiliteit op alle leefgebieden en het uitgebreide justitieel uittreksel. Om de kans op recidive te verminderen is het zaak om het middelengebruik van betrokkene te stoppen, althans zoveel mogelijk te beperken, en daarnaast te trachten om maatschappelijke stabiliteit (stabiele huisvesting, oplossen van schulden) te creëren. Daartoe wordt een langdurige klinische behandeling noodzakelijk geacht, welke tenminste dient te worden gevolgd door ambulante behandeling (nazorg), begeleid wonen en steun bij financiële zaken. Tot op heden is betrokkene er echter niet in geslaagd om hulpverlening langdurig vol te houden, waardoor de reclassering uitsluitend een mogelijkheid voor voornoemde begeleiding/hulpverlening ziet binnen het kader van een ISD-traject.
De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de reclassering en de vordering van de officier van justitie en is van oordeel dat de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren dient te worden opgelegd. De door verdachte begane feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, verdachte is in de afgelopen vijf jaren ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen of taakstraffen, en de onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging hiervan. Gelet op de verslavingsproblematiek van verdachte, zoals omschreven in het advies van de reclassering, in combinatie met zijn strafrechtelijk verleden moet er bovendien ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en dat de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel eist.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen passend alternatief voor oplegging van de ISD-maatregel. Zoals de reclassering en ook verdachte zelf hebben aangevoerd, is het van groot belang dat verdachte, met het oog op voorkomen van recidive en bescherming van de maatschappij, onder de huidige omstandigheden niet vrij komt en dat hij een langdurige gedwongen klinische behandeling ondergaat voor zijn verslaving en hulp ontvangt bij het creëren van maatschappelijke stabiliteit en ter voorkoming van recidive.
Gelet op de door de reclassering beschreven lange geschiedenis van reclasserings- en mislukte hulpverleningscontacten, heeft de rechtbank er onvoldoende vertrouwen in dat oplegging van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel dit keer wel toereikend zal zijn om dat doel te bereiken.
De rechtbank ziet geen aanleiding de duur van de ISD-maatregel op voorhand te beperken tot een periode van één jaar, zoals verzocht door de verdediging. Gelet op de ernst van de verslavingsproblematiek zal immers naar verwachting een langdurige klinische opname noodzakelijk zijn, gevolgd door ambulante behandeling (nazorg) en begeleid wonen. Op voorhand kan niet worden aangenomen dat een periode van een jaar daarvoor toereikend zal zijn.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder zijn uit het reclasseringsadvies en het verslag van de PI blijkende duidelijke en kennelijk oprechte motivatie om mee te werken aan behandeling en wens geholpen te willen worden om recidive te voorkomen, wel aanleiding bij oplegging van de maatregel te bepalen dat het Openbaar Ministerie binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel. De aard van de door de reclassering geconstateerde problematiek, de relatie tussen die problematiek en het gevaar voor recidive en de genoemde motivatie van verdachte rechtvaardigen op voorhand een dergelijke tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de maatregel.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1]
[naam] heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] een vordering tot schadevergoeding van € 34,57 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de kosten van de brandstof die verdachte heeft getankt en niet heeft afgerekend.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering – ondanks dat het een ander (lager) bedrag betreft dan in de aangifte - toe te wijzen.
Volgens de raadsvrouw dient de vordering te worden afgewezen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade - ondanks dat het gevorderde bedrag lager is dan het in de aangifte genoemd bedrag - rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
[slachtoffer 3]
[naam] heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer 3] een vordering tot schadevergoeding van € 2.099,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de winkelwaarde van de ontvreemde e-bike.
Volgens zowel de officier van justitie als de raadsvrouw kan de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 1.849,00.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 primair bewezen verklaarde feit, maar begroot de door de benadeelde partij geleden schade op het bedrag waarvoor de e-bike op de dag van de diefstal te koop stond, te weten € 1.849,00. De vordering zal tot dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 primair en feit 3 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: telkens diefstal] aanleiding ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4. bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen
1 (één) jaarna het onherroepelijk worden van dit vonnis zal berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden materiële schade tot een bedrag van
€ 34,57(zegge: vierendertig euro en zevenenvijftig cent), en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 34,57 (zegge: vierendertig euro en zevenenvijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) dag gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden materiële schade tot een bedrag van
€ 1.849,00(zegge: eenduizend achthonderdnegenenveertig euro), en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 3] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.849,00 (zegge: eenduizend achthonderdnegenenveertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 28 (achtentwintig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. N. Boots en mr. S.J. Riem, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 oktober 2020.
Mr. Lommen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.