ECLI:NL:RBNHO:2020:7979

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
8502329 CV EXPL 20-1893
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een vordering naar de handelskamer wegens overschrijding van het bedrag van 25.000 euro en de beoordeling van de bevoegdheid van de kantonrechter

In deze zaak heeft de kantonrechter op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde]. [Eiser] heeft op 30 april 2020 een vordering ingesteld tegen [gedaagde], waarbij hij een bedrag van € 80.130,38 vordert, vermeerderd met rente en kosten. De vordering is gebaseerd op een onrechtmatige daad die [gedaagde] jegens [eiser] zou hebben gepleegd, zoals vastgesteld door het gerechtshof Amsterdam in een eerdere uitspraak. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vordering het bedrag van € 25.000,00 overschrijdt, waardoor de kantonrechter niet bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. De kantonrechter heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de bevoegdheid, maar heeft uiteindelijk geconcludeerd dat de zaak niet betrekking heeft op een huurovereenkomst, zoals door partijen werd gesteld. De kantonrechter heeft de zaak daarom verwezen naar de handelskamer van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, voor verdere behandeling. Tevens is [eiser] veroordeeld in de kosten van het incident, die op nihil zijn vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8502329 \ CV EXPL 20-1893 WD
Uitspraakdatum: 14 oktober 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. R.A.M. Schram
tegen
[gedaagde]
wonende te Bergen (NH)
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. M.A. Le Belle

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 30 april 2020 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft gediend van een conclusie van antwoord.
1.2.
Na beraad heeft de kantonrechter partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de bevoegdheid van de kantonrechter.
1.3.
[eiser] heeft gediend van akte. [gedaagde] heeft gediend van antwoordakte.
1.4.
Vervolgens is bepaald dat vandaag uitspraak in de zaak zal worden gedaan.

2.De vordering in de hoofdzaak2.1. [eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 80.130,38, te vermeerderen met rente en kosten.2.2. [eiser] voert in de dagvaarding daartoe, kort gezegd, aan dat het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep heeft geoordeeld dat [gedaagde] een onrechtmatige daad jegens [eiser] heeft gepleegd en [gedaagde] heeft veroordeeld tot vergoeding van door [eiser] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.2.3. [gedaagde] voert verweer.

3.De beoordeling van de bevoegdheid van de kantonrechter

3.1.
Artikel 93 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Door de kantonrechter worden behandeld en beslist:
a. zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000, de tot aan de dag van dagvaarding verschenen rente daarbij inbegrepen, tenzij de rechtstitel dat bedrag te boven gaat en die rechtstitel wordt betwist;
b. (…)
c. zaken betreffende een (…) huur- of consumentenkoopovereenkomst, (…) telkens ongeacht het beloop of de waarde van de vordering;
d. andere zaken ten aanzien waarvan de wet dit bepaalt.”
3.2.
De kantonrechter stelt vast dat de vordering het beloop van het bedrag van € 25.000,00 te boven gaat. Hierom heeft de kantonrechter partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de bevoegdheid van de kantonrechter om van de zaak kennis te nemen. Partijen hebben hierop verklaard van mening te zijn dat de kantonrechter bevoegd is, omdat de zaak betrekking heeft op een huurovereenkomst. De vordering uit hoofde van de eventuele onrechtmatige daad van [gedaagde] vloeit voort uit de huurovereenkomst, althans staat daarmee in direct verband, aldus [eiser] en [gedaagde] .
3.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat de kantonrechter ambtshalve over zijn bevoegdheid oordeelt en daarbij niet gebonden is aan het oordeel daarover van partijen, ook niet wanneer sprake is van een gelijkluidend oordeel. Het voorgaande laat onverlet de mogelijkheid dat partijen op de voet van artikel 96 Rv de kantonrechter gezamenlijk verzoeken een tussen partijen bestaand geschil te beslechten, maar van een dergelijk verzoek is geen sprake.
3.4.
De vraag of verwijzing naar een andere rechter nodig is, beoordeelt de rechter, voor zover daarvoor het onderwerp van het geschil bepalend is, aan de hand van zijn voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil (artikel 71 lid 3 Rv).
Met het oog op de hanteerbaarheid van het recht dient daarbij te worden uitgegaan van een ruime uitleg van de in artikel 93 Rv aan de kantonrechter gegeven bevoegdheid. Deze ruime uitleg brengt mee dat aan vorderingen die verband houden met en niet los gezien kunnen worden van het (oorspronkelijke) bestaan van een huurovereenkomst, de kwalificatie "betrekkelijk tot huur" moet worden toegekend (zie r.o. 3.6. van Hoge Raad 16 november 2001; ECLI:NL:HR:2001:AD3992; NJ 2002, 400).
3.5.
Met inachtneming van het voorgaande is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter geen sprake van een geschil dat betrekking heeft op een huurovereenkomst. Hiertoe is het volgende redengevend.
3.6.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] een onrechtmatige daad jegens [eiser] heeft gepleegd en niet dat sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van een huurovereenkomst. Deze feitelijke grondslag (onrechtmatige daad) staat tussen partijen ook vast, gelet op het oordeel en de beslissing van het gerechtshof van 9 juli 2019. Het oordeel van het gerechtshof komt er, kort gezegd, op neer dat [gedaagde] als bestuurder van Broodnodig B.V. ten opzichte van [eiser] zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, zodat hij op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die [eiser] heeft geleden. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] beroep in cassatie heeft ingesteld.
3.7.
Voorts blijkt uit de stukken dat tussen partijen geen huurovereenkomst is gesloten. De huurovereenkomst waaruit volgens [eiser] de vordering uit voortvloeit, is gesloten door [eiser] en Broodnodig B.V. Weliswaar is [gedaagde] van genoemde vennootschap de bestuurder, maar dat maakt hem geen partij bij de huurovereenkomst.
3.8.
Het mag zo zijn dat de huurrelatie tussen [eiser] en Broodnodig B.V. de mogelijkheid voor [gedaagde] heeft geboden om onrechtmatig jegens [eiser] te handelen, maar dit enkele feit is onvoldoende om te komen tot het (voorlopig) oordeel dat onderhavige zaak een huurovereenkomst betreft. Ook indien in ogenschouw wordt genomen dat de kantonrechter zijn bevoegdheid ruim dient uit te leggen, kan hieruit een aan de kantonrechter toekomende bevoegdheid om van de vordering kennis te nemen, niet worden afgeleid. Immers, de vordering is gebaseerd op een grondslag die geheel buiten het bestaan van de huurovereenkomst valt en daarom niet de kwalificatie "betrekkelijk tot huur" verdient (zie ook r.o. 3.6. van genoemd arrest).
3.9.
De kantonrechter komt tot de slotsom dat zij onbevoegd is om van de vordering kennis te nemen. De zaak wordt daarom, in de stand waarin deze zich thans bevindt, verwezen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken (de handelskamer) van deze rechtbank, locatie Alkmaar, als in na te melden zin.
3.10.
Met betrekking tot de proceskosten in dit incident wordt als volgt overwogen. [eiser] heeft deze kosten nodeloos veroorzaakt en zal in de kosten in dit incident worden veroordeeld. De kosten worden, gelet op de omvang en inhoud van de door [gedaagde] genomen antwoordakte, begroot op nihil.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
4.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering kennis te nemen;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident die de kantonrechter tot en met vandaag vaststelt op nihil;
in de hoofdzaak
4.3.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken (de handelskamer) van deze rechtbank, locatie Alkmaar, en wel naar de rolzitting van
woensdag 25 november 2020 om 10.00 uur, alwaar partijen bij advocaat dienen te verschijnen;
4.4.
bepaalt dat [eiser] na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd is, dat deze verhoging kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat deze verhoging moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);
4.5.
bepaalt dat [gedaagde] na verwijzing griffierecht verschuldigd is, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);
4.6.
deelt mee dat van een partij die onvermogend is een lager griffierecht wordt geheven, indien hij/zij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
1. een afschrift van het besluit tot toevoeging, zoals bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is als gevolg van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem/haar zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, zoals bedoeld in artikel 24 lid 2 van de Wet op de rechtsbijstand, of;
2. een verklaring van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, zoals bedoeld in artikel 7 lid 3 onder e van die wet, waaruit blijkt dat zijn/haar inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, zoals bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35 lid 2 van die wet.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter