Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De vordering in de hoofdzaak2.1. [eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 80.130,38, te vermeerderen met rente en kosten.2.2. [eiser] voert in de dagvaarding daartoe, kort gezegd, aan dat het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep heeft geoordeeld dat [gedaagde] een onrechtmatige daad jegens [eiser] heeft gepleegd en [gedaagde] heeft veroordeeld tot vergoeding van door [eiser] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.2.3. [gedaagde] voert verweer.
3.De beoordeling van de bevoegdheid van de kantonrechter
Met het oog op de hanteerbaarheid van het recht dient daarbij te worden uitgegaan van een ruime uitleg van de in artikel 93 Rv aan de kantonrechter gegeven bevoegdheid. Deze ruime uitleg brengt mee dat aan vorderingen die verband houden met en niet los gezien kunnen worden van het (oorspronkelijke) bestaan van een huurovereenkomst, de kwalificatie "betrekkelijk tot huur" moet worden toegekend (zie r.o. 3.6. van Hoge Raad 16 november 2001; ECLI:NL:HR:2001:AD3992; NJ 2002, 400).
4.De beslissing
woensdag 25 november 2020 om 10.00 uur, alwaar partijen bij advocaat dienen te verschijnen;