ECLI:NL:RBNHO:2020:7233

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
19_4815
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake griffierecht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft [opposant] verzet ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 29 januari 2020, waarin zijn beroep tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat [opposant] niet tijdig het verschuldigde griffierecht had voldaan. Tijdens de zitting op 24 augustus 2020 is [opposant] niet verschenen, noch het college. De verzetrechter beoordeelt of de eerdere uitspraak terecht was, waarbij de mogelijkheid bestaat om zonder zitting uitspraak te doen als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat.

[opposant] stelt dat hij het griffierecht reeds op 8 juli 2019 heeft voldaan in een andere, samenhangende zaak. Hij verwijst naar artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat voorwaarden stelt voor het heffen van griffierecht in meerdere samenhangende zaken. De verzetrechter legt uit dat voor het éénmaal heffen van griffierecht in meerdere zaken niet alleen samenhangende besluiten vereist zijn, maar ook dat beroep met één beroepschrift wordt ingesteld. Aangezien [opposant] in deze zaken met afzonderlijke beroepschriften beroep heeft ingesteld, is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:41, derde lid, van de Awb.

De verzetrechter concludeert dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak. Het verzet wordt ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, rechter, en is op 22 september 2020 gedaan, zonder openbare uitspraak vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4815 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2020 op het verzet van

[opposant] (hierna: [opposant] ), te [woonplaats] .

Procesverloop

[opposant] heeft tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn van 17 september 2019 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 29 januari 2020 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
[opposant] heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
[opposant] heeft verzocht om op een zitting te worden gehoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2020, alwaar [opposant] zonder bericht van verhindering niet is verschenen. Het college is ook niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat [opposant] niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn het verschuldigde griffierecht heeft voldaan.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de verzetrechter uitsluitend of de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is.
3. [opposant] voert aan dat hij het griffierecht reeds op 8 juli 2019 heeft voldaan naar aanleiding van het beroep geregistreerd onder zaaknummer 19/2117. Beide zaken zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. [opposant] verwijst hierbij naar artikel 8:41 van de Awb.
4. De verzetrechter begrijpt dat [opposant] zich op het standpunt stelt dat in de beroepen met registratienummers 19/4815 en 19/2117 maar éénmaal griffierecht verschuldigd is. Artikel 8:41, derde lid van de Awb stelt twee voorwaarden voor het éénmaal heffen van griffierecht in meerdere zaken. Niet alleen moet sprake zijn van samenhangende besluiten, maar ook moet er in de samenhangende zaken met een en hetzelfde beroepschrift beroep worden ingesteld. Indien beroep met afzonderlijke beroepschriften wordt ingesteld geldt de anti-cumulatieregeling van artikel 8:41, derde lid van de Awb niet. De verzetrechter verwijst hiervoor naar de wettekst van artikel 8:41, derde lid van de Awb en naar vaste jurisprudentie (ABRvS 26 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4270 en de CRvB 30 april 2015, ECLI::CRVB:2015:1430). Vaststaat dat [opposant] met twee afzonderlijke beroepschriften beroep heeft ingesteld in de door hem genoemde (samenhangende) zaken. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:41, derde lid, van de Awb. In wat [opposant] heeft aangevoerd, ziet de verzetrechter geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 29 januari 2020. Het verzet is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, rechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 22 september 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.