ECLI:NL:RBNHO:2020:7231

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
20_1170
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van de beslistermijn voor de omgevingsvergunning na verstrekking van aanvullende informatie

In deze zaak heeft Zuidhof Projecten B.V. verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank die haar beroep tegen het niet tijdig afgeven van een omgevingsvergunning niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank had geoordeeld dat de aanvraag om de omgevingsvergunning tijdig buiten behandeling was gesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen, waardoor er geen vergunning van rechtswege was ontstaan. De zitting voor het verzet vond plaats op 24 augustus 2020, waarbij de opposante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl het college niet aanwezig was.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er geen regel is die verbiedt dat dezelfde rechter zowel in de bodemzaak als in de voorlopige voorziening oordeelt. De opposante voerde aan dat de beslistermijn weer zou moeten lopen na het indienen van een archeologisch rapport, maar de rechtbank oordeelde dat de aanvraag nog niet was aangevuld in de zin van de wet, omdat er slechts één van de zeventien gevraagde documenten was ingediend. De rechtbank concludeerde dat de opschorting van de beslistermijn niet was opgeheven en dat de beslissing van het college om de aanvraag buiten behandeling te stellen terecht was.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak werd gedaan door mr. M.P. de Valk, rechter, en griffier E.A.D. Horn, op 22 september 2020, zonder openbare uitspraak vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1170 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2020 op het verzet van

Zuidhof Projecten B.V., te Bergen, opposante

(gemachtigde: ing. F. Zomers).

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingesteld in verband met het niet tijdig afgeven en het op de daarvoor vastgestelde wijze bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen (hierna: het college).
Bij uitspraak van 17 april 2020 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposante heeft verzocht om op een zitting te worden gehoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2020. Opposante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het college is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat verweerder de aanvraag om een omgevingsvergunning tijdig buiten behandeling heeft gesteld en er aldus geen vergunning van rechtswege is ontstaan.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3.1
Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank allereerst aan dat het haar bevreemdt dat de rechter die het onderhavige beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, ook uitspraak heeft gedaan als voorzieningenrechter in een verzoek om voorlopige voorziening van opposante met betrekking tot de buiten behandeling gestelde aanvraag van opposante om een omgevingsvergunning voor een dienstgebouw. Opposante acht het niet zuiver dat dezelfde rechter tevens optreedt als voorzieningenrechter en over beide zaken heeft geoordeeld zonder het houden van een zitting.
3.2
de verzetrechter stelt vast dat er geen regel (en/of rechtsbeginsel) is die verbiedt dat dezelfde rechter zowel in de bodemzaak als in de voorlopige voorziening een oordeel geeft. Dit geeft geen aanleiding tot gegrondverklaring van het verzet.
4.1
Opposante voert verder aan dat, wanneer door geopposeerde aanvullende gegevens worden gevraagd met betrekking tot de aanvraag, de beslistermijn weer gaat lopen zodra een aanvulling wordt ingediend via het digitale omgevingsloket (OLO) ongeacht de vraag of de aangeleverde informatie onvolledig of onjuist is. In dit geval is de opgeschorte beslistermijn weer gaan lopen op het moment dat zij het archeologische rapport indiende. Dat leidt er toe dat in deze zaak het ervoor gehouden moet worden dat de beslistermijn reeds verlopen was op het moment van de verlenging op 11 februari 2020. Er is dus te laat beslist waardoor de omgevingsvergunning van rechtswege is beslist.
4.2
Voor beoordeling van de stelling van opposante zijn de navolgende feiten en omstandigheden van belang:
- op 12 december 2019 heeft opposante een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning;
- bij brief van 27 januari 2020 heeft het college naar aanleiding van de vergunningsaanvraag opposante verzocht om aanvullende informatie op 17 punten. Het college besluit haar brief met de mededeling dat de beslistermijn op de aanvraag omgevingsvergunning wordt opgeschort tot het moment dat alle gegevens zijn ontvangen. Daarbij wijst het college erop dat de aanvraag buiten behandeling zal worden gesteld indien niet alle gevraagde gegevens zijn verstrekt;
- op 29 januari 2020 heeft opposante via het OLO een archeologische rapportage ingediend;
- bij brief van 11 februari 2020 heeft het college de beslistermijn met 6 weken verlengd;
- bij besluit van 25 februari 2020 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat niet alle gevraagde gegevens waren ontvangen.
4.3
Het geschil spits zich toe tot de vraag of de (opgeschorte) beslistermijn op de aanvraag voor de omgevingsvergunning weer is gaan lopen ná de verstrekking van het archeologische rapport. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord dan moet het ervoor gehouden worden dat het college te laat heeft beslist op de aanvraag waardoor een vergunning van rechtswege is verstrekt. Bij ontkennende beantwoording loopt de opschorting van de beslistermijn ook na 29 januari 2020 door, is geen sprake van overschrijding van de beslistermijn en is dus ook geen sprake van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
4.4
Bij de beoordeling van de vraag of de opschorting van de beslistermijn na 29 januari 2020 weer door loopt is bepalend de wettelijke regeling van artikel 4:15, eerste lid onder a van de Awb. Volgens genoemd artikellid vindt opschorting plaats
tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld(…).In een situatie waarbij het college op 17 punten om nadere informatie heeft gevraagd en opposante (vooralsnog) zonder nadere toelichting op maar één punt informatie verstrekt, is de conclusie gerechtvaardigd dat de aanvraag nog niet is aangevuld in de zin van artikel 4:15, eerste lid, onder a van de Awb nu ten aanzien van 16 punten geen informatie is vertrekt.
Aan opposante kan worden toegegeven dat het verwarrend kan werken dat volgens het OLO de beslistermijn weer ging lopen, maar dit leidt nog niet tot het oordeel dat opposante erop mocht vertrouwen dat de opschorting van de baan was. Hij had immers maar een fractie van de gevraagde informatie verstrekt en had beter kunnen weten. Bovendien had het college in de oorspronkelijke opschortingsbrief duidelijk vermeld dat de beslistermijn pas gaat lopen als
allegevraagde informatie is verstrekt. Bij vragen over de opschorting had het op de weg van opposante gelegen om het college om verduidelijking te vragen. De mededeling in het OLO dat als in een melding iets ontbreekt, het bevoegde gezag de melder hiervan op de hoogte kan stellen, maakt dit oordeel niet anders. Het gaat hier immers om een ‘kan’-bepaling en geen verplichting voor het college.
Opposante’s verwijzing naar het antwoord op vraag 111 van de Helpdesk Bouwregels kan hem evenmin baten. Nog daargelaten de omstandigheid dat vragen en antwoorden bij een helpdesk wettelijke regelingen niet opzij kunnen zetten, richt het antwoord op vraag 111 zich niet op de gevolgen van het
nietverstrekken van expliciet gevraagde informatie, maar over het verstrekken van onjuiste informatie. Dat laatste speelt niet in de onderhavige casus.
De door opposante overgelegde uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2013 onderbouwd zijn standpunt niet nu in de casus van die uitspraak na opschorting alle ontbrekende informatie alsnog wordt overgelegd en de gemeente over voldoende stukken beschikte om op de aanvraag te beslissen. Dat is anders dan hier het geval is. Hier is slechts één van de 17 opgevraagde stukken overgelegd.
Dat verweerder bij brief van 11 februari 2020 de beslistermijn heeft verlengd met 6 weken rechtvaardigt evenmin de conclusie dat de termijn na 29 januari 2020 weer is gaan lopen. Hoogstens kan de vraag spelen of deze laatstgenoemde brief betekent dat opschorting vanaf 11 februari 2020 van de baan is. Maar ook bij een bevestigende reactie op deze vraag, leidt zulks niet tot de conclusie dat van rechtswege een omgevingsvergunning zou zijn verleend.
Tot slot nog de door opposante overgelegde brief uit een andere zaak waarin is vermeld dat de termijn weer gaat lopen zodra er iets wordt ingediend via OLO, ook als dat onvolledig is. Die brief komt uit een andere zaak en is andersluidend dan de brief die in de onderhavige zaak met betrekking tot het aanvullen van de aanvraag aan opposante is gestuurd. In de aangevallen uitspraak is daarop reeds ingegaan en is gesteld dat dat niet tot een ander oordeel leidt voor de onderhavige zaak. De verzetrechter volgt deze redenering.
5. In wat opposante heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 17 april 2020. Het beroep was naar het oordeel van de verzetrechter buiten redelijke twijfel niet ontvankelijk. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, rechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 22 september 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.