Op 22 september 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een verzetzaak van [opposant] tegen een eerdere uitspraak waarin zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet-ontvankelijk was verklaard. De zaak betreft een verzoek van [opposant] om registratie in de Wet BIG, ingediend op 20 december 2019. Na een ingebrekestelling op 25 februari 2020, heeft de Minister op 26 maart 2020 gereageerd, maar de rechtbank oordeelde dat de brief van [opposant] niet als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden beschouwd. Hierdoor was de Minister niet in gebreke om tijdig te beslissen, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.
In het verzet heeft [opposant] aangevoerd dat hij op advies van de rechter in een andere zaak om een aanvraagformulier had verzocht en dat de Wet BIG niet de mogelijkheid biedt om hem als natuurarts in te schrijven. De verzetrechter heeft echter geconcludeerd dat de brief van [opposant] niet als een aanvraag kon worden opgevat, en dat er dus geen mogelijkheid was voor een ingebrekestelling. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd en benadrukt dat [opposant] nog steeds belang heeft bij een inhoudelijke beslissing op zijn aanvraag.