ECLI:NL:RBNHO:2020:7222

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
19_5139
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht en te late indiening beroepschrift

Op 22 september 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een verzetzaak van [opposant] tegen een eerdere uitspraak van 10 maart 2020, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Het verzet is ingesteld omdat [opposant] stelt dat hij geen geld heeft om het griffierecht te betalen en dat hij ziek is. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat [opposant] het griffierecht niet tijdig heeft voldaan en dat hij het beroepschrift te laat heeft ingediend. De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat de termijn voor het indienen van het beroepschrift was overschreden en het griffierecht niet was betaald.

De verzetrechter heeft in deze zaak enkel beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was. Hij heeft geconcludeerd dat [opposant] in de gelegenheid is gesteld om het griffierecht te betalen, maar dat hij dit niet heeft gedaan. Bovendien heeft hij geen verzoek om ontheffing van betaling ingediend. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op 17 juli 2019, terwijl [opposant] pas op 3 november 2019 zijn beroep heeft ingesteld.

De verzetrechter heeft geoordeeld dat de redenen die [opposant] aanvoert voor de termijnoverschrijding, zoals ziekte en het ontbreken van een advocaat, niet voldoende zijn om de niet-ontvankelijkheid te rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarom het verzet ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, rechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5139 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2020 op het verzet van

[opposant] (hierna: [opposant] ), te [woonplaats] .

Procesverloop

[opposant] heeft op 3 november 2019 tegen de beslissing op bezwaar van de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van 5 juni 2019 een bezwaarschrift ingediend.
De SVB heeft dit bezwaarschrift aangemerkt als beroepschrift en bij brief van 12 november 2019 op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ter verdere behandeling aan de rechtbank Amsterdam, doorgezonden.
Bij brief van 15 november 2019 heeft de rechtbank Amsterdam, op grond van artikel 6:15 van de Awb, het beroep van [opposant] naar deze rechtbank doorgezonden ter verdere behandeling.
Bij uitspraak van 10 maart 2020 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
[opposant] heeft tegen deze uitspraak op 10 april 2020 verzet ingesteld en verzocht om op een zitting te worden gehoord.
Het onderzoek ter zitting heeft op 24 augustus 2020 plaatsgevonden. [opposant] is niet verschenen. De SVB is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat [opposant] niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn het verschuldigde griffierecht heeft voldaan. Daarnaast heeft [opposant] het beroepschrift niet binnen een termijn van zes weken ingediend.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de verzetrechter uitsluitend of hij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. [opposant] kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank van 10 maart 2020. Hij voert aan dat hij geen geld heeft om het griffierecht te betalen en ook niet voor reiskosten. Verder voert hij aan dat hij ziek is (zwaar overspannen) en geen advocaat heeft.
4. Ingevolge artikel 8:41, lid 1, van de Awb dient van de indiener van een beroepschrift griffierecht te worden geheven en ingevolge het zesde lid van dit artikel dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard, als het griffierecht niet (tijdig) wordt betaald, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5. Vaststaat dat [opposant] het griffierecht niet tijdig heeft voldaan.
6. De verzetrechter stelt vast dat [opposant] per gewone post verzonden brief van 27 november 2019 en bij aangetekend verzonden brief van 26 december 2019 in de gelegenheid is gesteld binnen vier weken na de dagtekening van die brieven het verschuldigde griffierecht te betalen. Deze laatste brief heeft de rechtbank retour ontvangen van het postbedrijf met de mededeling dat de brief niet is afgehaald. Omdat uit de vermelding in de Basisregistratie personen is gebleken dat de geadresseerde op de dag van verzending of uiterlijk een week daarna stond ingeschreven op het op de brief vermelde adres, heeft de griffier vervolgens deze brief ter kennisname per gewone post naar dat adres verzonden. [opposant] heeft niet gereageerd.
7. De verzetrechter oordeelt dat [opposant] in de brieven van 27 november 2019 en 26 december 2019 erop is gewezen dat hij een beroep kan doen op ‘betalingsonmacht’. Het verzoek om ontheffing van betaling van het griffierecht moet hij dan voor het einde van de in deze brieven gestelde betalingstermijn indienen bij deze rechtbank. De verzetrechter stelt vast dat [opposant] een dergelijk verzoek niet heeft gedaan.
8. Verder geldt voor het indienen van een beroepschrift op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
9. De dagtekening van het bestreden besluit is 5 juni 2019. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 17 juli 2019. [opposant] heeft het beroep op 3 november 2019 ingesteld en dus niet tijdig ingediend. Bij aangetekende brief van 26 november 2019 heeft de rechtbank [opposant] in de gelegenheid gesteld schriftelijk te laten weten waarom het beroep na afloop van de beroepstermijn is ingediend. [opposant] heeft geen reden gegeven voor de termijnoverschrijding.
10. [opposant] voert in verzet aan dat hij ziek was/is (zwaar overspannen) en geen advocaat heeft.
De verzetrechter oordeelt dat indien [opposant] niet in staat was zijn belangen op afdoende wijze te behartigen, hij iemands hulp had kunnen inroepen. Dat hij dit heeft nagelaten dient voor zijn rekening te blijven.
11. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak op goede gronden geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is. Het verzet tegen die uitspraak moet daarom ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, rechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 22 september 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier verzetrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.