ECLI:NL:RBNHO:2020:7122

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
HAA20/3005
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van opvang en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 15 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J. Sprakel, had bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van verweerder, waarbij hij werd geschorst uit de reguliere opvang en van zijn time-out bed wegens een betalingsachterstand. De verzoeker heeft op 3 juni 2020 bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening.

Verweerder heeft op 5 juni 2020 medegedeeld dat de schorsing van het time-out bed werd opgeheven, maar de schorsing van de reguliere opvang bleef in stand. De verzoeker trok zijn verzoek om voorlopige voorziening in, maar vroeg wel om een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat partijen niet om een zitting hadden verzocht.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het verzoek is ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de verzoeker. In dit geval was verweerder tegemoetgekomen door de schorsing van het time-out bed op te heffen. De voorzieningenrechter heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 525,- en verweerder opgedragen het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3005

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 september 2020 in de zaken tussen

[verzoeker] , verzoeker(gemachtigde: mr. J. Sprakel),

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, Middelen & Services, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder besloten om verzoeker te schorsen uit de reguliere opvang wegens een incident dat heeft plaatsgevonden. Bij besluit van 3 juni 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder besloten verzoeker te schorsen van zijn time-out bed wegens een betalingsachterstand.
Verzoeker heeft tegen deze besluiten op 3 juni 2020 bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 5 juni 2020 heeft verweerder medegedeeld dat de schorsing van het time-out bed (gericht tegen het primaire besluit II) derhalve wordt opgeheven. De eerder opgelegde schorsing van de reguliere opvang (gericht tegen het primaire besluit I) blijft wel in stand.
Verzoeker heeft het verzoek bij brief van 5 juni 2020 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking heeft verzoeker verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedures bij de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft bij brief van 8 juni 2020 verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft bij brief van 22 juni 2020 verweer gevoerd. Verzoeker heeft bij brief van 29 juni 2020 gereageerd op het verweerschrift van 22 juli 2020.
Nu partijen niet hebben verzocht om op een zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter ziet aanleiding uitspraak te doen op het verzoek om een proceskostenveroordeling zonder eerst een zitting te houden, nu het verzoek gelet op het hierna volgende als kennelijk gegrond dient te worden toegewezen.
2. Op grond van het bepaalde in artikel 8:75a, eerste lid, in samenhang bezien met artikel 8:84, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan, in geval van intrekking van het verzoek omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld.
3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930, dient bij de overeenkomstige toepassing van artikel 8:75a van de Awb in een voorlopige voorzieningprocedure de vraag of en in hoeverre het bestuursorgaan aan het verzoek is tegemoetgekomen in de eerste plaats te worden gerelateerd aan het specifieke doel van die procedure, te weten het voorkomen van onevenredig nadeel hangende de bodemprocedure. Aldus wordt geheel of gedeeltelijk tegemoetgekomen in de zin van dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel anderszins de voorlopige maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt.
4. Verzoeker heeft zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, omdat verweerder de feitelijke schorsing van zijn time-out bed heeft opgeheven. Verweerder is tot opheffing van de feitelijke schorsing overgegaan nadat verweerder (voorlopig) heeft beoordeeld dat verzoeker daadwerkelijk onder bewind is gesteld en verweerder zich kan richten tot bewindvoerder onder de verwachting dat er met bewindvoerder afspraken kunnen worden gemaakt over de betalingsachterstand.
5. Onder deze omstandigheden kan niet anders worden geconcludeerd, dan dat is tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
7. Deze uitspraak kan geen betrekking hebben op vergoeding van betaald griffierecht. Op grond van artikel 8:82, zesde lid, van de Awb, kan verweerder in dit geval zelf beslissen het door verzoekster betaalde griffierecht van € 48,- aan hen te vergoeden. Nu verweerder alsnog aan verzoekster is tegemoetgekomen is het volgens de voorzieningenrechter gepast als verweerder dat ook doet.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 525,-;
  • draagt verweerder op het door verzoeker betaalde griffierecht ten bedrage van € 48,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
M. van der Elst, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 15 september 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.