ECLI:NL:RBNHO:2020:7022

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
15/004937-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van seksuele handelingen met aangeefster in staat van verminderd bewustzijn

Op 8 september 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksuele handelingen met een aangeefster die in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd, terwijl de verdediging ook pleitte voor vrijspraak, stellende dat niet bewezen kon worden dat de aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde tijdens de seksuele handelingen.

De rechtbank heeft de verklaringen van zowel de aangeefster als de verdachte zorgvuldig gewogen. De aangeefster verklaarde dat zij na het drinken van alcohol niet meer op haar benen kon staan en dat zij zich misselijk voelde. De verdachte ontkende echter dat de aangeefster niet in staat was om toestemming te geven voor de seksuele handelingen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde, en dat er geen objectieve feiten waren die haar verklaring ondersteunden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de aangeefster zodanig onder invloed was dat zij niet in staat was om weerstand te bieden aan de seksuele avances van de verdachte. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank verklaarde ook de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden aan het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/004937-20 (P)
Uitspraakdatum: 8 september 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 augustus 2020 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren [geboortedatum 1] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Eck en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Çimen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 oktober 2018 te Noord-Scharwoude, althans in Nederland, met [aangever] (geboren op [geboortedatum 2] ), van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde (welke staat werd veroorzaakt door het gebruik van alcohol en/of GHB), een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangever] te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [aangever] en/of het (vervolgens) hebben van geslachtsgemeenschap met die [aangever]

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat aangeefster, gedurende de seks met verdachte, in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde.

4.VrijspraakMet de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is wat verdachte ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.

Op grond van de verklaringen van aangeefster en verdachte is vast komen te staan dat aangeefster en verdachte op 5 oktober 2018 bij verdachte thuis hadden afgesproken. Zij kenden elkaar al langer en hadden eerder een paar keer seks met elkaar gehad. Ze waren ‘friends with benefits’. De verdachte en aangeefster verklaren allebei dat zij die avond samen hebben gegeten, na het eten een film hebben gekeken en tijdens de film drie flessen wijn hebben leeggedronken. Voorts verklaren zij beiden die nacht geslachtsgemeenschap te hebben gehad. De volgende ochtend hebben ze samen ontbeten.
Echter, de verklaringen van aangeefster en verdachte over het verloop van de avond en de omstandigheden waaronder de geslachtsgemeenschap heeft plaatsgevonden, staan lijnrecht tegenover elkaar.
Aangeefster heeft verklaard dat zij na de film merkte dat zij door de alcohol niet meer op haar benen kon staan en dus niet meer naar huis kon fietsen. Zij heeft een sigaret gerookt, maar had daarbij ondersteuning van verdachte nodig. Na deze sigaret heeft verdachte haar nog een whisky-cola ingeschonken, die zij heeft opgedronken. Vervolgens is zij naar de slaapkamer van verdachte gegaan, heeft zij zich volledig uitgekleed en is ze in zijn bed gaan liggen. Zij merkte dat zij misselijk werd en heeft drie keer overgegeven. Verdachte had voor haar een emmer gepakt. Zij heeft verdachte gevraagd haar moeder een berichtje te sturen om te melden dat zij niet thuis zou slapen. Verdachte is naakt naast haar in bed gaan liggen. Zij lag met haar rug naar verdachte toe en merkte dat hij naar haar toe kroop. Op een gegeven moment voelde zij zijn penis in haar. Zij was dusdanig onder invloed en in shock dat zij niet meer kon praten of bewegen en kon hem dus niet duidelijk maken dat zij dit niet wilde. Enige tijd later realiseerde zij zich wat er was gebeurd en heeft zij verdachte gevraagd of hij geslachtsgemeenschap met haar had gehad.
Verdachte ontkent dat hij zonder instemming van aangeefster geslachtsgemeenschap met haar heeft gehad. Hij heeft verklaard dat ze allebei tijdens de film evenveel wijn hebben gedronken en dat zij niet dronken waren. Aangeefster zag er helder uit en was goed aanspreekbaar. Hij wist dat aangeefster naakt in zijn bed was gaan liggen en is, eveneens naakt, naast haar gaan liggen. Op verzoek van aangeefster heeft hij een bericht aan de moeder van aangeefster gestuurd dat aangeefster bij hem zou blijven slapen. Aangeefster lag met haar rug naar hem toe. Ze kwam heel dicht tegen verdachte aanliggen. Hij kon merken dat aangeefster opgewonden was. Aangeefster boog voorover, tilde haar kont met een hand een beetje omhoog, zodat ze geslachtsgemeenschap konden hebben. Zij hebben toen geslachtsgemeenschap gehad. Hierna heeft aangeefster zich opgefrist in de badkamer en zijn zij gaan slapen.
De rechtbank stelt vast dat uit de verklaringen van aangeefster en verdachte en de overige stukken in het dossier niet kan worden afgeleid dat aangeefster bewusteloos was, dan wel in lichamelijk onmacht verkeerde gedurende de geslachtsgemeenschap met de verdachte, zoals tenlastegelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier evenmin objectieve feiten of omstandigheden die de verklaring van aangeefster ondersteunen dat zij gedurende de geslachtsgemeenschap in staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Dat aangeefster en verdachte samen drie flessen wijn hadden leeggedronken is daartoe niet voldoende. Het dossier bevat geen ondersteuning voor de verklaring van aangeefster dat zij daarna nog een whisky-cola heeft gedronken, dat zij niet meer op haar benen kon staan of dat zij drie keer heeft overgegeven. Er bevindt zich geen toxicologisch onderzoek in het dossier waarin is vastgesteld hoeveel alcohol aangeefster in haar bloed had danwel of er eventueel andere stoffen in haar bloed zaten die haar bewustzijn zouden kunnen hebben beïnvloed.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat aangeefster zodanig onder invloed (van alcohol en/of GHB) verkeerde dat zij in relevante mate beperkt was in haar vermogen weerstand te bieden aan de seksuele avances van verdachte (in het geval zij daarvan niet gediend was) of haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken. Hierdoor kan ook niet worden bewezen dat verdachte zich van het een of het ander bewust is geweest, zodat evenmin vast is komen te staan dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte gericht is geweest op het plegen van het feit. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van wat hem ten laste is gelegd.

5. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Ondergoed (941489)
moet worden teruggegeven aan [aangever] aangezien zij als rechthebbende kan worden aangemerkt.

6.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6044,36 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen wat aan de verdachte is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

7.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende [aangever] van:
1 STK Ondergoed (941489).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G. van Roest, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. S.J. Riem, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.H.A. van Roessel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 september 2020.