ECLI:NL:RBNHO:2020:6880
Rechtbank Noord-Holland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot opheffing van BEM clausule op rekening minderjarigen in verband met aanvraag aanvullende bijstandsuitkering ouder
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 24 juni 2020 uitspraak gedaan op een verzoek van Saillant B.V., die optreedt als bewindvoerder van [naam 1]. Het verzoek betreft de opheffing van een BEM clausule op de rekeningen van de minderjarige kinderen van [naam 1], [naam 2] en [naam 3], die elk een erfenis van € 10.000 hebben ontvangen. De aanleiding voor het verzoek is dat de gemeente Purmerend heeft gesteld dat deze gelden moeten worden aangesproken voordat [naam 1] recht kan doen gelden op een aanvullende bijstandsuitkering.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de BEM clausule is ingesteld om te waarborgen dat het geld van de minderjarigen niet voor andere doeleinden dan hun persoonlijke uitgaven wordt gebruikt. De bewindvoerder, [naam 1], heeft aangevoerd dat de gelden bedoeld zijn voor de toekomstige studie van de kinderen en dat het niet terecht is dat deze gelden worden gebruikt voor het levensonderhoud van [naam 1]. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling verwezen naar de wettelijke vertegenwoordiging van de minderjarigen en de verplichtingen van ouders ten aanzien van het levensonderhoud van hun kinderen.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat, hoewel er in uitzonderlijke gevallen een uitzondering kan worden gemaakt op de BEM clausule, dit niet het geval is in deze situatie. De kinderen hebben elk een vermogen van € 10.000, wat onder de door de kantonrechter gestelde grens van € 30.000 ligt, die noodzakelijk wordt geacht voordat de BEM clausule kan worden opgeheven. Daarom heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen, met de overweging dat het in het belang van de minderjarigen is om een minimum bedrag te behouden op hun rekeningen.
De beschikking is gegeven door mr. E. Kanninga-Jonker, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.