1.4Op 27 juli 2018 heeft verweerder eiseres een voornemen tot voorwaardelijk strafontslag gezonden. In dit voornemen is - samengevat - het volgende ten aanzien van de feiten overwogen.
Op maandag [datum 4] 2018 heeft eiseres [naam 2] mondeling opdracht gegeven een aantal dossierkasten op te ruimen en met vochtige doeken schoon te maken. [naam 2] gaf daarop aan schouderklachten te hebben en te betwijfelen of ze dat wel kon doen. Eiseres heeft aan de opdracht vastgehouden. [naam 2] heeft vervolgens bij de leidinggevende [naam 3] geïnformeerd of tot het takenpakket van stagiaires ook het schoonmaken behoort. Het antwoord daarop luidde ontkennend, en dat heeft [naam 2] diezelfde dag aan eiseres gemeld. [naam 2] heeft van collega’s gehoord dat eiseres een dag later heeft gezegd dat ze contact met de opleiding zou opnemen om hen te laten weten dat [naam 2] de laatste stageweek had ‘verknald’.
Eiseres heeft op [datum 5] 2018 per mail aan [naam 2] gevraagd de kasten schoon te maken. Hierop heeft [naam 3] op de afdeling nogmaals laten weten dat het schoonmaken van de kasten niet tot het takenpakket van de administratie behoort. Eiseres heeft vervolgens op luide toon laten weten het er niet mee eens te zijn. Eiseres heeft bij die gelegenheid [naam 3] in het bijzijn van de collega’s tot tweemaal toe ‘dom’ genoemd. Op weg naar een vergadering (diezelfde dag) heeft eiseres [naam 3] in de entreehal op luide toon toegevoegd dat zij wel wist wat voor ‘vies spelletje’ hij speelde.
Op [datum 1] 2018 heeft eiseres [naam 3] een e-mail gestuurd waarin zij kritiek op zijn functioneren uitte. Eiseres heeft in deze e-mail gemeld dat zij ‘een goed gesprek’ met hem wenst over hun verstandhouding en van hem wil weten of hij ‘klakkeloze beslissingen blijft nemen of dat hij het op een verstandige manier wil aanpakken’.
Op [datum 3] 2018 heeft eiseres een bezoek afgelegd aan [bedrijf] , waar zij om een gesprek met de leidinggevende van [naam 2] heeft verzocht. Eiseres heeft gesproken met de heer [naam 4] . In dat gesprek heeft eiseres verteld werkzaam te zijn bij de rechtbank Den Haag en dat [naam 2] daar stage heeft gelopen. Ook heeft eiseres verteld dat sprake was van een slechte werkrelatie en dat zij bang was dat [naam 2] gegevens over haar casinobezoek onder derden zou verspreiden. Eiseres heeft verzocht met [naam 2] te spreken over de geheimhoudingsplicht die zij als medewerker van [bedrijf] heeft.
2. Deze gedragingen zijn door verweerder als plichtsverzuim gekwalificeerd. In het primaire besluit heeft verweerder de verwijten als volgt samengevat:
1. Eiseres heeft misbruik gemaakt van haar coördinerende positie jegens een stagiaire door [naam 2] willens en weten opdracht te geven kasten schoon te maken en via collega’s de suggestie te wekken dat zij een negatieve beoordeling over de stage zou kunnen geven.
2. Eiseres heeft zich tegenover haar leidinggevende ( [naam 3] ) gezagsondermijnend gedragen door op [datum 5] 2018 tegen zijn instructie in [naam 2] een opdracht tot schoonmaken te geven, hem in bijzijn van collega’s dom te noemen, hem in de entreehal te kennen te geven te twijfelen aan zijn intenties en door op ongepaste wijze kritiek op zijn functioneren te uiten in de e-mail van [datum 1] 2018.
3. Eiseres heeft zich op [datum 3] 2018 doelbewust naar de werkgever van [naam 2] , [bedrijf] , begeven om een klacht over [naam 2] kenbaar te maken, waarbij zij heeft meegedeeld bij verweerder te werken. In dat gesprek heeft eiseres aangegeven dat er een slechte werkrelatie was tussen haar en [naam 2] . Met dit bezoek heeft eiseres [naam 2] in een kwaad daglicht gesteld en de reputatie van de rechtbank in diskrediet gebracht.
3. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres, met overneming van het advies van de Landelijke Rechtspraak Adviescommissie Awb, ongegrond verklaard.
4. Eiseres heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen het bestreden besluit gekeerd.