ECLI:NL:RBNHO:2020:6856

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 982
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire maatregel voorwaardelijk strafontslag ambtenaar wegens plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam als ambtenaar bij de rechtbank Den Haag, en haar werkgever, het bestuur van de rechtbank Den Haag. Eiseres is sinds 2004 werkzaam op de administratie en heeft in 2018 een voorwaardelijk strafontslag opgelegd gekregen wegens plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim was gebaseerd op klachten van een stagiaire, [naam 2], die door eiseres onterecht opdrachten tot schoonmaken had gekregen en zich onprofessioneel behandeld voelde. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de opgelegde disciplinaire maatregel gerechtvaardigd is. De rechtbank concludeert dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door haar coördinerende rol te misbruiken en zich gezagsondermijnend te gedragen tegenover haar leidinggevende. De rechtbank stelt vast dat de gedragingen van eiseres de integriteit en reputatie van de rechtbank hebben geschaad. De rechtbank oordeelt dat de disciplinaire maatregel van voorwaardelijk strafontslag niet onevenredig is aan de ernst van het plichtsverzuim. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/982

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.J.W.F. Deen),
en

Het bestuur van de rechtbank Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Deerenberg).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres de disciplinaire straf van voorwaardelijk strafontslag opgelegd.
Bij besluit van 18 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam 1] .

Overwegingen

1.1
Eiseres is sinds [..] 2004 werkzaam op de administratie van het team [team] ) van verweerder als [functie] .
1.2
Mevrouw [naam 2] (hierna te noemen: [naam 2] ) is van [periode] 2018 als stagiaire werkzaam geweest bij verweerder. Eiseres was haar begeleider. Op [datum 1] 2018 heeft verweerder een klacht over eiseres ontvangen van [naam 2] over een volgens [naam 2] onterecht gegeven opdracht tot schoonmaken en over de bejegening van [naam 2] door eiseres. Op [datum 2] 2018 heeft verweerder een tweede klacht van [naam 2] ontvangen over eiseres. Deze klacht had betrekking op het gesprek van [datum 3] 2018 van eiseres met de leidinggevende van [naam 2] bij het [bedrijf] . Beide klachten zijn door verweerder gegrond verklaard.
1.3
Op 21 juni 2018 heeft verweerder eiseres buitengewoon verlof verleend met behoud van bezoldiging.
1.4
Op 27 juli 2018 heeft verweerder eiseres een voornemen tot voorwaardelijk strafontslag gezonden. In dit voornemen is - samengevat - het volgende ten aanzien van de feiten overwogen.
Op maandag [datum 4] 2018 heeft eiseres [naam 2] mondeling opdracht gegeven een aantal dossierkasten op te ruimen en met vochtige doeken schoon te maken. [naam 2] gaf daarop aan schouderklachten te hebben en te betwijfelen of ze dat wel kon doen. Eiseres heeft aan de opdracht vastgehouden. [naam 2] heeft vervolgens bij de leidinggevende [naam 3] geïnformeerd of tot het takenpakket van stagiaires ook het schoonmaken behoort. Het antwoord daarop luidde ontkennend, en dat heeft [naam 2] diezelfde dag aan eiseres gemeld. [naam 2] heeft van collega’s gehoord dat eiseres een dag later heeft gezegd dat ze contact met de opleiding zou opnemen om hen te laten weten dat [naam 2] de laatste stageweek had ‘verknald’.
Eiseres heeft op [datum 5] 2018 per mail aan [naam 2] gevraagd de kasten schoon te maken. Hierop heeft [naam 3] op de afdeling nogmaals laten weten dat het schoonmaken van de kasten niet tot het takenpakket van de administratie behoort. Eiseres heeft vervolgens op luide toon laten weten het er niet mee eens te zijn. Eiseres heeft bij die gelegenheid [naam 3] in het bijzijn van de collega’s tot tweemaal toe ‘dom’ genoemd. Op weg naar een vergadering (diezelfde dag) heeft eiseres [naam 3] in de entreehal op luide toon toegevoegd dat zij wel wist wat voor ‘vies spelletje’ hij speelde.
Op [datum 1] 2018 heeft eiseres [naam 3] een e-mail gestuurd waarin zij kritiek op zijn functioneren uitte. Eiseres heeft in deze e-mail gemeld dat zij ‘een goed gesprek’ met hem wenst over hun verstandhouding en van hem wil weten of hij ‘klakkeloze beslissingen blijft nemen of dat hij het op een verstandige manier wil aanpakken’.
Op [datum 3] 2018 heeft eiseres een bezoek afgelegd aan [bedrijf] , waar zij om een gesprek met de leidinggevende van [naam 2] heeft verzocht. Eiseres heeft gesproken met de heer [naam 4] . In dat gesprek heeft eiseres verteld werkzaam te zijn bij de rechtbank Den Haag en dat [naam 2] daar stage heeft gelopen. Ook heeft eiseres verteld dat sprake was van een slechte werkrelatie en dat zij bang was dat [naam 2] gegevens over haar casinobezoek onder derden zou verspreiden. Eiseres heeft verzocht met [naam 2] te spreken over de geheimhoudingsplicht die zij als medewerker van [bedrijf] heeft.
2. Deze gedragingen zijn door verweerder als plichtsverzuim gekwalificeerd. In het primaire besluit heeft verweerder de verwijten als volgt samengevat:
1. Eiseres heeft misbruik gemaakt van haar coördinerende positie jegens een stagiaire door [naam 2] willens en weten opdracht te geven kasten schoon te maken en via collega’s de suggestie te wekken dat zij een negatieve beoordeling over de stage zou kunnen geven.
2. Eiseres heeft zich tegenover haar leidinggevende ( [naam 3] ) gezagsondermijnend gedragen door op [datum 5] 2018 tegen zijn instructie in [naam 2] een opdracht tot schoonmaken te geven, hem in bijzijn van collega’s dom te noemen, hem in de entreehal te kennen te geven te twijfelen aan zijn intenties en door op ongepaste wijze kritiek op zijn functioneren te uiten in de e-mail van [datum 1] 2018.
3. Eiseres heeft zich op [datum 3] 2018 doelbewust naar de werkgever van [naam 2] , [bedrijf] , begeven om een klacht over [naam 2] kenbaar te maken, waarbij zij heeft meegedeeld bij verweerder te werken. In dat gesprek heeft eiseres aangegeven dat er een slechte werkrelatie was tussen haar en [naam 2] . Met dit bezoek heeft eiseres [naam 2] in een kwaad daglicht gesteld en de reputatie van de rechtbank in diskrediet gebracht.
3. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres, met overneming van het advies van de Landelijke Rechtspraak Adviescommissie Awb, ongegrond verklaard.
4. Eiseres heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen het bestreden besluit gekeerd.
4.1
Eiseres heeft aangevoerd dat het geen schoonmaakopdracht was, maar een verzoek om even de kasten met een vochtige doek stofvrij te maken alvorens daar dossiers en/of stukken neer te leggen. In redelijkheid had een dergelijk praktisch verzoek niet als schoonmaakopdracht kunnen worden opgevat. Dat blijkt volgens eiseres ook uit de formulering van de e-mail van [datum 5] 2018, nu daar het woordje “mag” is gebruikt en niet “moet”. Op zijn minst genomen had [naam 2] of [naam 3] bij eiseres kunnen informeren wat de precieze bedoeling was.
4.2
Eiseres heeft verder aangevoerd dat haar reactie tegen de leidinggevende moet worden gezien tegen de achtergrond van wat was voorgevallen. Eiseres heeft het als vernederend ervaren dat [naam 3] haar en plein public afviel.
4.3
Eiseres heeft met betrekking tot haar bezoek aan [bedrijf] aangevoerd dat zij geen klacht tegen [naam 2] heeft ingediend, noch anderszins heeft getracht [naam 2] te beschadigen. Zij heeft slechts geïnformeerd naar de bescherming van persoonsgegevens. Zij heeft zich daarbij niet als vertegenwoordiger van de rechtbank gepresenteerd.
5.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niemand bij de administratie verplicht is schoon te maken en dat eiseres in strijd met dit uitgangspunt [naam 2] tot tweemaal toe heeft opgedragen kasten schoon te maken. Op basis van het e-mailbericht (opgenomen in het besluit van 29 augustus 2018) is duidelijk dat het gaat om een aantal opdrachten aan [naam 2] voor die dag, waaronder de schoonmaakopdracht, en is geen sprake van vrijblijvendheid.
5.2
Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiseres niet betwist heeft dat ze [naam 3] ten overstaan van collega’s tot twee keer toe ‘dom’ heeft genoemd, dat ze vervolgens openlijk twijfels heeft geuit over zijn intenties en dat ze hem een dag later een e-mail met ongepaste kritiek op zijn functioneren heeft gestuurd.
5.3
Verweerder heeft er verder op gewezen dat eiseres bij [bedrijf] heeft verteld dat zij werkzaam is bij de rechtbank Den Haag en in welke functie. Haar positie als medewerker van de rechtbank Den Haag heeft zij dan ook wel degelijk betrokken in dat gesprek.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Ingevolge artikel 50 van het ARAR is de ambtenaar gehouden de plichten uit zijn functie voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen, zoals een goed ambtenaar betaamt.
6.2
Ingevolge artikel 80 van het ARAR kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, wat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
6.3
In artikel 81 van het ARAR worden de op te leggen disciplinaire straffen opgesomd, waaronder de straf van ontslag. In het derde lid van dit artikel is bepaald dat de straf voorwaardelijk kan worden opgelegd.
6.4
Volgens vaste rechtspraak is voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Voorts moet vaststaan dat de verweten gedragingen kunnen worden aangemerkt als plichtsverzuim.
6.5
Voor de rechtbank staat in voldoende mate vast dat eiseres de eerste gedraging heeft begaan, voor zover het de schoonmaakopdrachten betreft. Ook al heeft eiseres het woord ‘mag’ gebruikt in haar e-mail aan [naam 2] , betekent dat niet dat sprake is van een vrijblijvend verzoek. Gelet op hetgeen aan de e-mail vooraf was gegaan was eiseres ervan op de hoogte dat het schoonmaken geen onderdeel van de taken van een administratief medewerker of stagiaire was en wist eiseres dat [naam 2] bezwaar had tegen deze taak. Door in de e-mail nogmaals uitdrukkelijk die taak te benoemen, ontbreekt daaraan het karakter van vrijblijvendheid. Eiseres kan dan ook niet worden gevolgd in haar standpunt dat geen sprake was van een opdracht tot het schoonmaken, omdat zij in haar mail het woord ‘mag’ gebruikt heeft. Dat eiseres via collega’s gesuggereerd zou hebben dat zij [naam 2] een negatieve beoordeling zou kunnen geven, is evenwel niet komen vast te staan. Dat element wordt dan ook buiten beschouwing gelaten. Maar ook zonder dat element is naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van plichtsverzuim. Eiseres heeft immers willens en wetens en tegen de uitdrukkelijke wil van haar leidinggevende [naam 2] een opdracht gegeven die zij niet hoefde en niet wilde uitvoeren.
6.6
Ook de tweede gedraging is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan. Eiseres heeft niet betwist dat zij [naam 3] in het bijzijn van collega’s ‘dom’ heeft genoemd en hem in de entreehal verweten heeft ‘vieze spelletjes’ te spelen. Een dergelijke heftige verbale reactie is zonder meer als gezagsondermijnend aan te merken, en dit geldt ook voor de grievende toonzetting in de e-mail van eiseres van [datum 1] 2018 aan [naam 3] . Ook deze gedragingen zijn naar het oordeel van de rechtbank als plichtsverzuim aan te merken.
6.7
Vast staat tenslotte dat eiseres [bedrijf] heeft bezocht en aldaar heeft gesproken met de leidinggevende van [naam 2] over haar zorg met betrekking tot de persoonsgegevens die bij [bedrijf] bekend zijn. Blijkens haar zienswijze heeft eiseres in dat gesprek verteld werkzaam te zijn bij de rechtbank, dat [naam 2] haar stagiaire was, en dat de verstandhouding tussen haar en [naam 2] de laatste twee weken van de stage slecht was. Wat er verder precies is besproken, staat dan wel niet vast, maar – gelet op de door eiseres zelf in haar zienswijze weergegeven samenvatting van haar gesprek met [naam 4] – kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank worden gevolgd in zijn stelling dat eiseres [naam 2] in een kwaad daglicht heeft gesteld. Blijkens haar zienswijze heeft eiseres [naam 4] immers niet alleen gevraagd hoe het [bedrijf] omgaat met haar privacygegevens, maar heeft zij ook tegen [naam 4] gezegd dat zij het “fijn zou vinden als hij of wie dan ook hierover een gesprek zou hebben met mw. [naam 2] ” en daarbij zou willen “benadrukken dat zij een geheimhoudingsplicht heeft”. Eiseres heeft hierdoor niet alleen ernstig afbreuk gedaan aan de aan de haar te stellen eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijk handelen, maar ook de reputatie van haar werkgever schade toegebracht. Eiseres had zich dit moeten realiseren. Door zich hiervan geen rekenschap te geven is ook deze gedraging als plichtsverzuim aan te merken.
7. Bij de vraag of plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2012:BY1276) van belang of eiseres de ontoelaatbaarheid van het verweten gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarvan geen sprake was. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat zij medische klachten had, maar heeft niet nader onderbouwd dat zij daardoor niet meer in staat zou zijn geweest de ontoelaatbaarheid van haar gedrag te onderkennen.
8. Verweerder was dan ook bevoegd tot het opleggen van een disciplinaire maatregel. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de opgelegde straf niet onevenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim.
9. Eiseres heeft aangevoerd dat de straf te zwaar is, omdat het voorgevallene niet als zeer ernstig plichtsverzuim is aan te merken.
10. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de verweten gedragingen als zeer ernstig plichtsverzuim zijn aan te merken en de opgelegde straf gelet op de aard hiervan niet onevenredig is. Bij het opleggen van de straf is rekening gehouden met het lange dienstverband van eiseres en het feit dat zij zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
11. De rechtbank stelt voorop dat kwalificaties als “ernstig” of “zeer ernstig” niet rechtstreeks bepalend voor het antwoord op de vraag, of een opgelegde straf als (on)evenredig moet worden beschouwd; alleen de feitelijke aard en ernst van het vastgestelde plichtsverzuim, alle relevante omstandigheden in aanmerking genomen, zijn daarvoor bepalend (ECLI:NL:CRVB:2012:BX0516).
12. Naar het oordeel van de rechtbank is de disciplinaire straf van voorwaardelijk strafontslag niet onevenredig aan de aard en de ernst van het geconstateerde plichtsverzuim. Eiseres heeft immers het vertrouwen dat verweerder in haar moet kunnen stellen ernstig geschaad. Dit geldt te meer nu eiseres met haar functie van coördinerend medewerkster als een voorbeeld voor haar collega’s de andere medewerkers had te gelden. De lange staat van dienst van eiseres en het feit dat zij niet eerder disciplinair gestraft is, maakt het vorenstaande niet anders.
13. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden van eiseres geen doel treffen. Het bestreden besluit blijft daarom in stand. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 6 augustus 2020, door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzitter, en mr. W.B. Klaus en mr. A.M.C. de Haan, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.