ECLI:NL:RBNHO:2020:6855

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2130
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herberekening pensioenopbouw in het kader van de Regeling Partieel Uittreden (RPU) en de gevolgen voor de pensioenrechten van politiemedewerkers

In deze zaak heeft eiseres, een politiemedewerker, bezwaar gemaakt tegen de herberekening van haar pensioenopbouw in het kader van de Regeling Partieel Uittreden (RPU). Eiseres is sinds 11 april 2015 werkzaam onder deze regeling en heeft in november 2018 een salarisstrook ontvangen waarin haar pensioenopbouw met ingang van 1 januari 2018 is herberekend. De korpschef van politie, verweerder, heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, met als argument dat de pensioenopbouw niet volledig kan zijn voor medewerkers jonger dan 58 jaar die gebruik maken van de RPU. Eiseres stelt dat dit in strijd is met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel, omdat in eerdere communicatie was aangegeven dat haar pensioenopbouw volledig zou blijven.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef niet het bevoegd gezag is voor de pensioenopbouw, maar dat dit aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) is. Eiseres had de mogelijkheid om haar deelname aan de RPU tijdelijk stop te zetten om zo het pensioengemis te voorkomen, maar heeft deze keuze niet gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat de PAS-regeling, waar eiseres naar verwijst, van toepassing is op een andere sector met andere arbeidsvoorwaarden.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij is benadrukt dat de korpschef voldoende inspanningen heeft geleverd om de gevolgen van de gewijzigde regelgeving te mitigeren. De uitspraak is gedaan op 30 juli 2020 door een meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Holland, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van beide partijen hebben gewogen en tot de conclusie zijn gekomen dat de herberekening van de pensioenopbouw rechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/2130

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

De korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. L.C.M. Steenberghe).

Procesverloop

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen haar salarisstrook van november 2018.
Bij besluit van 11 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot, [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] . Zij is werkzaam als politiemedewerker. Sinds 11 april 2015 maakt zij gebruik van de Regeling Partieel Uittreden (RPU). Bij besluit van 27 november 2014 heeft verweerder eiseres met ingang van 11 april 2015 RPU-verlof toegekend voor 4 uren per week. Bij besluit van 20 februari 2018 is het RPU-verlof vanaf 11 april 2018 uitgebreid tot 11 uur per week.
2. Verweerder heeft in de salarisspecificatie van november 2018 de pensioenopbouw van eiseres met ingang van 1 januari 2018 herberekend. Achtergrond daarvan is dat volledige pensioenopbouw tijdens het gebruik maken van de RPU niet meer mogelijk is bij medewerkers die jonger zijn dan 58 jaar. De Belastingdienst accepteert vanaf 1 januari 2018 alleen een volledige pensioenopbouw als de RPU ingaat maximaal tien jaar voorafgaand aan de pensioengerechtigde leeftijd. Deelname aan het RPU blijft mogelijk vanaf de leeftijd van 55 jaar, maar slechts met een verminderde pensioenopbouw. Naar aanleiding van het gewijzigde beleidsstandpunt van de Belastingdienst, heeft het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) per 1 januari 2018 het Pensioenreglement gewijzigd. Die wijziging houdt in dat voor uitsluitend die politiemedewerkers die maximaal 10 jaar voorafgaand aan de pensioenrichtleeftijd deelnemen aan de RPU, geldt dat de pensioenopbouw volledig in stand blijft. De pensioenrichtleeftijd bedraagt per 1 januari 2018 68 jaar. Overleg tussen verweerder en de Belastingdienst heeft ertoe geleid dat in het begin van 2018 overgangsbepalingen zijn overeengekomen. Deze houden in dat nader omschreven categorieën politiemedewerkers gemis aan pensioenopbouw kunnen voorkomen dan wel kunnen beperken, door tijdelijk hun deelname aan de RPU stop te zetten. Daarbij hangt het af van de leeftijd of het pensioengemis geheel kan worden voorkomen, of dat dit gemis slechts voor een deel wordt gecompenseerd door de tijdelijke stopzetting van deelname aan de RPU. Voor eiseres geldt dat haar de mogelijkheid geboden is haar RPU van 1 januari 2018 tot 11 april 2018 stop te zetten. Eiseres heeft de keuze gemaakt om de RPU niet (tijdelijk) stop te zetten.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door de pensioenopbouw over RPU-uren niet meer volledig te laten plaatsvinden. Zij heeft er daarbij op gewezen dat in het besluit van 20 februari 2018 het volgende staat: “Op grond van de RPU wordt met ingang van 11 april 2018 je arbeidstijd met 11 uur verminderd. Je formele aantal werkuren wijzigt daarmee niet. Voor de uren die je minder werkt, wordt je geacht met verlof te zijn. Hierdoor blijven alle aan het salaris gerelateerde aanspraken, zoals bijvoorbeeld pensioenopbouw (en dus ook de te betalen pensioenpremie) en vakantie-uitkering gelijk.”
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een toezegging, maar van een informatieve passage. Verweerder wijst er verder nog op dat hij niet over de bevoegdheid beschikt om te beslissen over pensioenopbouw in de toekomst. Dat is aan het ABP. Voorts heeft verweerder gewezen op de omstandigheid dat hij zich tot het uiterste heeft ingespannen om het gemis aan pensioenopbouw zoveel mogelijk te beperken. In het geval van eiseres had zij ervoor kunnen kiezen de RPU tijdelijk stop te zetten, waarmee zij het pensioengemis geheel had kunnen voorkomen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Het gaat in deze zaak alleen om de arbeidsurenvermindering van 4 uur per week waarover vanaf 1 januari 2018 geen volledig pensioen meer wordt opgebouwd. Over de uitbreiding vanaf 11 april 2018 (van 7 uur per week) vindt wel volledige pensioenopbouw plaats, omdat eiseres op dat moment de leeftijd van 58 jaar bereikt heeft.
5.2
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen (ECL:NL:CRVB:2019:4351).
5.3
Zoals verweerder ter zitting heeft erkend is de formulering van het besluit van 20 februari 2018 ongelukkig, doordat daarin geen onderscheid gemaakt is tussen de ‘oude’ RPU-uren waarvoor geldt dat de pensioenopbouw daarover vanaf 1 januari 2018 niet meer volledig is en de ‘nieuwe’ RPU-uren (vanaf 11 april 2018), waarvoor geldt dat de pensioenopbouw daarover wel volledig is. Dit besluit is verzonden in weerwil van de bedoelingen van verweerder, zoals blijkt uit de berichten op intranet, in een periode waarin nog enige onzekerheid bestond over de precieze gevolgen van de veranderde beleidslijn bij de Belastingdienst en het gewijzigde pensioenreglement. Deze omstandigheden leiden er echter niet toe dat eiseres een rechtens te honoreren beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt. Tussen partijen is immers niet in geschil dat verweerder geen eigen bevoegdheid heeft waar het gaat om pensioen en pensioenopbouw, omdat hij als werkgever gebonden is aan het pensioenreglement van het ABP en de ter zake geldende regels. De rechtbank heeft daarbij verder in aanmerking genomen dat eiseres als politieambtenaar wist of kon weten dat niet verweerder maar het ABP over de pensioenopbouw gaat.
5.4
Ook het beroep van eiseres op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3138) is verweerder bevoegd om een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met enig geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel, in het bijzonder dat van de rechtszekerheid. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit de hiervoor omschreven toetsingsmaatstaf kan doorstaan. Niet kan worden gezegd dat verweerder lopende de deelname aan de regeling, waarin eiseres tot 1 januari 2018 volledig pensioen opbouwde, geen uitvoering mocht geven aan het gewijzigde standpunt van de Belastingdienst of dat hierdoor sprake is van (het herstellen van) een door verweerder gemaakte fout. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verweerder voldoende heeft gedaan om de nodige compensatiemaatregelen te treffen. Verweerder heeft zich ingespannen om het gemis aan (verminderde) pensioenopbouw voor eiseres als RPU-deelnemer zoveel mogelijk te beperken. Eiseres had door tijdelijke stopzetting van de RPU haar gehele pensioengemis kunnen voorkomen. Eiseres heeft daar echter op principiële gronden vanaf gezien.
6. Eiseres heeft vervolgens aangevoerd dat sprake is van ongelijke behandeling, nu rijksambtenaren met een gelijksoortige regeling (PAS) wel een volledige pensioenopbouw hebben behouden.
7. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat geen sprake is van gelijke gevallen, omdat het gaat om een andere sector met andere arbeidsvoorwaarden.
8. De rechtbank overweegt hierover dat verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat geen sprake is van gelijke gevallen. Het gaat immers om een andere werkgever en een andere regeling.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 juli 2020 door mr. W.B. Klaus, voorzitter, en mr.drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. A.M.C. de Haan, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier de voorzitter
is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.