ECLI:NL:RBNHO:2020:6847

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
8196104
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en re-integratieverplichtingen in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft eiser, een voormalig werknemer van Jong Export en Groothandel van Bloemen B.V., een loonvordering ingesteld na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Eiser was in dienst als productiemedewerker A en had recht op 90% van zijn loon bij ziekte. De arbeidsovereenkomst eindigde op 25 mei 2019, maar eiser vorderde loon over de periode van 21 maart 2019 tot 25 mei 2019, waarin hij niet op het werk verscheen. Jong betwistte de vordering en stelde dat eiser zijn re-integratieverplichtingen niet was nagekomen, omdat hij niet op het werk was verschenen en geen deskundigenverklaring had overgelegd zoals vereist onder artikel 7:629a BW.

De kantonrechter oordeelde dat eiser ontvankelijk was in zijn vordering, ondanks het ontbreken van een deskundigenoordeel, omdat hij een recente rapportage van de bedrijfsarts had overgelegd. De rechter concludeerde dat Jong het loon over de betwiste periode mocht opschorten, omdat eiser zonder goede grond weigerde te werken. De vordering tot betaling van het loon werd afgewezen, maar de kantonrechter erkende dat eiser recht had op een bedrag van € 355,44 bruto aan vakantiedagen, dat Jong moest betalen, vermeerderd met een wettelijke verhoging. De proceskosten werden gecompenseerd, en Jong werd veroordeeld tot betaling van nasalaris aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 8196104 \ CV EXPL 19-9155 (PA)
Uitspraakdatum: 9 september 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. F. Westenberg
[toevoegingsnr.: 4NO3847]
tegen
de besloten vennootschap
P. Jong Export en Groothandel van Bloemen B.V.
gevestigd te Zwaagdijk-Oost
gedaagde
verder te noemen: Jong
gemachtigde: mr. J.F.M. Verheij

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 25 november 2019 een vordering tegen Jong ingesteld. Jong heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Bij tussenvonnis van 29 januari 2020 heeft de kantonrechter bepaald dat een zitting zal plaatsvinden. Deze zitting heeft als gevolg van de corona crisis geen doorgang gevonden.
1.3.
[eiser] heeft vervolgens schriftelijk gereageerd op het antwoord van Jong, waarna Jong een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
[eiser], geboren [geboortedatum], is op 8 februari 2019 bij Jong in dienst getreden in de functie van productiemedewerker A, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, tegen een salaris van € 10,61 bruto per uur. De arbeidsovereenkomst is geëindigd op 25 mei 2019.
2.2.
In geval van ziekte bestaat er volgens de arbeidsovereenkomst aanspraak op 90% van het overeengekomen loon en worden er twee wachtdagen in acht genomen.
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de Cao voor de Groothandel in Bloemen en Planten (hierna: de cao) van toepassing.
2.4.
Op 5 maart 2019 is [eiser] op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest. In het verslag van de bedrijfsarts staat dat de eerste verzuimdag 1 maart 2019 is. Verder staat in het verslag dat [eiser] deze week nog onvoldoende belastbaar is voor passend werk en dat hij vanaf volgende week volledig kan hervatten, en zo mogelijk tillen, bukken, boven de macht belasten dient te vermijden in de eerste twee weken. Vanaf 11 maart kan [eiser] volgens de bedrijfsarts volledige werkuren werken.
2.5.
Op 12 maart 2019 is [eiser] weer bij de bedrijfsarts geweest. In het verslag van de bedrijfsarts staat onder meer het volgende:

Opbouwschema: Volledig werkhervatting lukt nog niet, tot 19 maart halve dagen hanteren. Per 20 maart volledig hervatten in eigen werk.
2.6.
Op 20 maart 2019 is [eiser] niet verschenen op het werk.
2.7.
Bij brief van 20 maart 2019 heeft [eiser] een officiële waarschuwing ontvangen wegens het niet meewerken aan de re-integratieverplichtingen. Jong heeft tevens medegedeeld het loon te zullen staken, indien [eiser] op 21 maart niet verschijnt op het werk.
2.8.
Op 26 maart 2019 hebben partijen een beëindigingsovereenkomst met wederzijds goedvinden gesloten. Bij e-mail van 5 april 2019 heeft [eiser] de ontbinding van de beëindigingsovereenkomst ingeroepen.
2.9.
Bij brief van 5 april 2019 is [eiser] opgeroepen om de werkzaamheden te hervatten per 8 april 2019. In de brief staat verder dat Jong betaling van het loon zal staken, indien [eiser] niet verschijnt.
2.10.
Op 12 april 2019 is [eiser] bij de bedrijfsarts geweest. In het verslag van de bedrijfsarts van 15 april 2019 staat voor zover relevant het volgende:

Re-integratie advies: Medewerker is het niet eens met de passendheid van het door de werkgever geboden werk. Hem is geadviseerd om een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen. Hij deelde ons mede dat hij dat reeds heeft gedaan.Opbouwschema: Mag hele dagen in aangepast eigen of passend ander werk hervatten. Er is nu geen objectieve beperking vast te stellen waarom hij niet in tenminste passend ander werk of aangepast eigen werk heeft hervat.
2.11.
Op 6 mei 2019 heeft [eiser] een adviserend geneeskundig arts van het UWV gesproken. In het Advies Consult Plausibiliteit ZW van 8 mei 2019 staat, voor zover relevant, het volgende:

Reden overdracht: zieke WWer.(…)Maatgevende functie: bloembollen sorteren, u/wDienstverband van tot bij HULSTArbeidspatroon: 55 uur p/w – 6 dagen, niet in ploegendienst(…)Belastbaarheid:niet belastbaar voor maatgevende functie, wel RI doch rug-sparende arbeid.
2.12.
[eiser] heeft per 21 maart 2019 een WW-uitkering ontvangen tot 20 juni 2019. Vanaf 20 juni 2019 heeft [eiser] een Ziektewet-uitkering ontvangen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter Jong veroordeelt tot betaling van € 6.043,14 met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat blijkens de bevindingen van de verzekeringsarts van het UWV en de toekenningsbeslissing ziekengeld per 25 mei 2019 [eiser] niet in staat is geweest tot het verrichten van re-integratiewerkzaamheden. Het salaris c.a. tijdens de ziekte over de periode vanaf 21 maart 2019 tot 25 mei 2019 moet daarom nog aan hem worden betaald. Dit betreft een bedrag van € 3.456,29 bruto en € 572,47 bruto aan niet-genoten vakantiedagen. [eiser] maakt daarnaast aanspraak op de wettelijke verhoging.

4.Het verweer

4.1.
Jong betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat [eiser] primair niet-ontvankelijk moet worden verklaard, althans zijn vorderingen dienen te worden afgewezen omdat hij heeft nagelaten een verklaring van een deskundige ex artikel 7:629a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te overleggen.
Subsidiair voert Jong het volgende aan. Jong heeft geen loon betaald over de periode van 21 maart 2019 tot en met 25 maart 2019 en van 30 maart 2019 tot en met 25 mei 2019. Jong heeft dit gedaan omdat [eiser] heeft geweigerd iedere vorm en mate van arbeid te verrichten, terwijl hij daartoe door de bedrijfsarts wel in staat is geacht. Jong betwist verder de hoogte van het door [eiser] gevorderde bedrag en de hoogte van het uurloon.
Ten aanzien van de gevorderde vakantiedagen stelt Jong zich op het standpunt dat vakantiedagen niet worden opgebouwd over de periode waarover geen recht op loon bestaat. De aanspraak van [eiser] kan volgens Jong niet meer zijn dan 33,50 verlofuren, hetgeen gelijk staat met een bedrag van € 355,44 bruto. Jong beroept zich ter zake op verrekening.

5.De beoordeling

Niet-ontvankelijk
5.1.
Ten aanzien van het verweer dat [eiser] niet ontvankelijk in de vordering is omdat hij heeft nagelaten een verklaring van een deskundige te overleggen ex artikel 7:629a BW, overweegt de kantonrechter als volgt. Artikel 7:629a lid 1 BW heeft mede tot doel de werkgever een hulpmiddel te bieden in het re-integratieproces. Met de verplichte overlegging van het deskundigenoordeel is beoogd de rechtsbescherming van de werknemer en een efficiënte geschilbeslechting door de rechter te bevorderen. Het is aan de werknemer of hij een deskundigenoordeel aanvraagt teneinde een loonvordering in te kunnen stellen. In onderhavige zaak heeft [eiser] een recente rapportage van de adviserend geneeskundig arts van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in het geding gebracht en kan daarom naar het oordeel van de kantonrechter niet van hem in redelijkheid gevergd worden dat hij ook nog een separaat deskundigenoordeel overlegt (zie ook Hoge Raad 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2128). Dit betekent dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering dan wel dat deze vordering niet bij voorbaat moet worden afgewezen.
Loonvordering
5.2.
Tussen partijen is in geschil of Jong gehouden is om na de ziekmelding van [eiser] het loon over de periode van 21 maart 2019 tot en met 25 maart 2019 en van 30 maart 2019 tot en met 25 mei 2019 90% van het loon door te betalen.
5.3.
Aan het stopzetten van het loon van [eiser] heeft Jong ten grondslag gelegd dat [eiser] zijn re-integratieverplichtingen niet nakomt, omdat hij niet op het werk is verschenen op 21 maart 2019. Daarnaast heeft [eiser] zijn werkzaamheden met ingang van 30 maart 2019 niet uitgevoerd vanwege de aanvankelijk geldende vaststellingsovereenkomst, waarmee de arbeidsovereenkomst met ingang van 30 maart 2019 was geëindigd. Volgens Jong komt het niet verrichten van werk tussen 30 maart 2019 en de datum van herroepen van de vaststellingsovereenkomst voor rekening en risico van [eiser]. Ook na het herroepen van de vaststellingsovereenkomst heeft [eiser] geweigerd werkzaamheden te verrichten.
5.4.
Ten aanzien van de vraag of Jong ziek was over de periode van 21 maart 2019 tot 25 mei 2019 heeft de kantonrechter niet de beschikking over een op die vraagstelling gericht deskundigenoordeel. De vraagstelling van het ‘Advies Consult Plausibiliteit Zw’ is bijvoorbeeld niet geweest of [eiser] over de voorliggende periode arbeidsongeschikt was en/of terecht een loonsanctie was opgelegd. De kantonrechter heeft wel tot haar beschikking de adviezen van de bedrijfsarts van 12 maart 2019 waarin de bedrijfsarts heeft geadviseerd dat [eiser] per 20 maart 2019 volledig zijn werkzaamheden kan hervatten in eigen werk. De kantonrechter overweegt verder dat de bedrijfsarts op 15 april 2019 heeft geadviseerd dat [eiser] hele dagen in aangepast eigen of passend ander werk kan hervatten en dat er geen objectieve beperking is vast te stellen waarom [eiser] niet in tenminste passend ander werk of aangepast eigen werk heeft hervat. Als onbetwist staat vast dat Jong [eiser] rug sparend werk heeft aangeboden. Verder staat vast dat [eiser] is opgeroepen om werkzaamheden te verrichten maar dat hij geen werkzaamheden heeft verricht.
5.5.
Gelet op voornoemde adviezen van de bedrijfsarts, waar de kantonrechter het mee moet doen nu een recent deskundigenoordeel ontbreekt, komt de kantonrechter tot het oordeel dat het door [eiser] overgelegde ‘Advies Consult Plausibiliteit Zw’ van 8 mei 2019 onvoldoende is om de loonvordering van [eiser] toe te wijzen. Bovengenoemd advies heeft zich gericht op de maatgevende functie van bloembollensorteerder bij werkgever Hulst voor 55 uur per week, verspreid over 6 dagen. Vast staat evenwel dat [eiser] bij Jong werkte als productiemedewerker A voor 40 uur per week. Daarnaast volgt uit het advies dat [eiser] geschikt is voor re-integratie en rug sparende arbeid. Dat een medewerker van Jong de adviezen van de bedrijfsarts verkeerd zou hebben vertaald, is door Jong betwist en blijkt niet zonder meer uit het overgelegde WhatsApp-verkeer.
5.6.
Het bovenstaande betekent dat Jong bevoegd was het loon over de periode van 21 maart 2019 tot en met 25 maart 2019 en van 30 maart 2019 tot en met 25 mei 2019 op te schorten. De niet-betaling van het loon is niet toe te rekenen aan Jong. Nu [eiser] immers zonder goede grond heeft geweigerd met ingang van 21 maart 2019 en met ingang van 30 maart 2019 te hervatten in (aangepaste) werkzaamheden, is er geen reden om af te wijken van de hoofdregel dat de werknemer geen recht heeft op loon gedurende de tijd dat hij geen werkzaamheden heeft verricht.
5.7.
Het voorgaande betekent dat de loonvordering van [eiser] zal worden afgewezen. Nu Jong niet in verzuim is met de betaling van het loon over genoemde periode bestaat er geen grondslag om de wettelijke verhoging, de vakantietoeslag en de wettelijke rente toe te wijzen. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Vakantiedagen
5.8.
Ten aanzien van de gevorderde vakantiedagen wordt het volgende overwogen. Jong erkent dat [eiser] nog aanspraak heeft op 33,50 verlofuren. Dat staat gelijk met een bedrag van € 355,44 bruto. Dat [eiser] recht zou hebben op meer vakantiedagen is door Jong gemotiveerd betwist. Nu [eiser] tegen deze gemotiveerde betwisting niets meer heeft aangevoerd, gaat de kantonrechter uit van de juistheid van de stelling van Jong. Dit betekent dat een bedrag van € 355,44 bruto voor toewijzing gereed ligt. De door [eiser] gevorderde wettelijke verhoging over dit bedrag kan op grond van de wet worden toegewezen, omdat Jong te laat is met betaling (artikel 7:625 BW). De kantonrechter ziet aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot 20%.
5.9.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen (tot op heden gemaakte) proceskosten dragen. Daarbij wordt Jong veroordeeld tot betaling van € 100,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt. Dit betekent dat het beroep op verrekening van Jong faalt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt Jong tot betaling aan [eiser] van € 355,44 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging tot een maximum van 20%, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 november 2019 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.3.
veroordeelt Jong tot betaling van € 100,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door [eiser] worden gemaakt;
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter