ECLI:NL:RBNHO:2020:6599

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 56
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet-gemelde bijschrijvingen op rekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bijstandsontvangster, en het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland, de verweerder. Eiseres ontving een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW). De zaak betreft de herziening van haar bijstandsuitkering over de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 oktober 2019, waarbij verweerder € 780,- van eiseres terugvorderde wegens niet-gemelde bijschrijvingen op haar rekening door haar dochter. Na bezwaar van eiseres heeft verweerder het primaire besluit herroepen en de terugvordering verlaagd naar € 617,-. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 6 juli 2020, die via Skype plaatsvond vanwege coronamaatregelen, heeft eiseres betoogd dat de bedragen die haar dochter op haar rekening heeft gestort, ten onrechte als inkomsten zijn aangemerkt. Eiseres stelde dat deze bedragen een vergoeding waren voor gemaakte kosten in verband met inwoning. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de bijschrijvingen op de rekening van eiseres als inkomen moeten worden aangemerkt, omdat deze bijdragen aan de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Eiseres heeft nagelaten deze inkomsten te melden, wat een schending van haar inlichtingenverplichting inhoudt.

De rechtbank concludeert dat verweerder terecht de bijstandsuitkering van eiseres heeft herzien en de terugvordering van € 617,- gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat verweerder het beleid inzake kostgangers volledig had moeten toepassen, en heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De uitspraak is niet in het openbaar gedaan, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra de omstandigheden dit toelaten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 20/56

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.T.A.M. Mes),
en

Het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland, verweerder

(gemachtigde: H. Mentink).

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op uitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (PW) over de periode van 1 juli 2019 tot en met 31 oktober 2019 herzien en € 780,- van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 13 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen in die zin dat de terugvordering is verlaagd naar € 617,-.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek in deze zaak heeft plaatsgevonden op 6 juli 2020. In verband met de maatregelen rondom het coronavirus heeft het onderzoek middels een Skype-gesprek plaatsgevonden. Aan dit gesprek hebben eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde en gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

1.1.
Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering van verweerder. De meerderjarige dochter van eiseres woont bij haar in. Haar dochter studeert en ontvangt studiefinanciering in de vorm van een lening. In de maanden juli 2019 tot en met oktober 2019 heeft de dochter van eiseres respectievelijk € 225,-, € 215,-, € 225,- en € 220,- op de rekening van eiseres gestort onder de noemer ‘huishoudgeld’. Eind oktober 2019 heeft de dochter van eiseres nog een keer
€ 225,- overgemaakt onder de noemer kostgeld bijdrage huishoudkosten. Dit is eind november 2019 teruggestort met daarbij de vermelding ‘ terugstorting huishoudgeld i.v.m. per ongeluk overgemaakt’.
1.2.
Verweerder heeft bij het primaire besluit het recht op bijstand van eiseres vanaf 1 juli 2019 tot en met 31 oktober 2019 herzien omdat zij de door haar ontvangen inkomsten niet heeft doorgegeven. Als gevolg hiervan heeft eiseres volgens verweerder € 780,- te veel uitkering ontvangen. Dit bedrag wordt van eiseres teruggevorderd. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres bij het bestreden besluit gegrond verklaard en de terugvordering verlaagd naar € 617,-. De ontvangen bedragen zijn volgens verweerder terecht als inkomsten aangemerkt en dienen dan ook te worden gekort op haar bijstandsuitkering. Door rekening te houden met kosten voor water en energie is eiseres niet te kort gedaan. Verweerder had hiermee geen rekening hoeven houden. Uit het dossier volgt dat eiseres op 26 oktober 2019 € 225,- van haar dochter heeft ontvangen. Deze inkomsten zijn in november 2019 verrekend. Dit bedrag is echter wel in de berekening van de terugvordering opgenomen. Dit is onjuist. De terugvordering dient dan ook € 617,- te bedragen. Van dringende redenen op grond waarvan verweerder had moeten afzien van terugvordering is verweerder niet gebleken.
3. Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat de van haar dochter ontvangen bedragen ten onrechte als inkomsten zijn aangemerkt omdat het een vergoeding is voor vanwege inwoning daadwerkelijk gemaakte kosten. Verweerder had voorts volledig aansluiting moeten zoeken bij het beleid betreffende kostgangers en niet slechts voor het gedeelte van water en energie. Indien verweerder dit had gedaan, was er voor herziening en daarmee voor terugvordering geen aanleiding.
4. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of verweerder de bijstandsuitkering van eiseres terecht heeft herzien over de periode van 1 juli 2019 tot en met 1 oktober 2019 en of hij terecht € 617,- van eiseres heeft teruggevorderd.
5. Een besluit tot herziening van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan, in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
6. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de PW, voor zover hier van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat er in de periode in geding bijschrijvingen van de dochter van eiseres op de rekening van eiseres hebben plaatsgevonden.
8. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450) worden stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW. Periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandsontvangers – ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt – worden als inkomen van de bijstandsontvanger aangemerkt.
9. Niet in geschil is dat eiseres van deze bijschrijvingen geen melding heeft gemaakt. Inkomsten kunnen zonder meer van belang zijn voor voortzetting van bijstand. Deze bijschrijvingen moeten daarom aan verweerder worden gemeld. Dit betekent dat eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
10. De omstandigheid dat deze bijschrijvingen een bijdrage aan de huishouding betroffen, leidt er niet toe dat deze niet als inkomsten moeten worden aangemerkt. Eiseres kon vrijelijk over deze bedragen beschikken en deze aanwenden voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Verweerder heeft de bedragen van de bijschrijvingen dan ook terecht als zodanig aangemerkt.
11. Inkomsten dienen in beginsel in mindering te worden gebracht op de bijstandsuitkering. Gelet hierop heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres terecht herzien in de periode in geding. Verweerder heeft voorts terecht de ten onrechte ontvangen bijstand van eiseres teruggevorderd. Voor het oordeel dat verweerder het – naar de rechtbank begrijpt – analoog toegepaste beleid inzake kostgangers volledig had moeten toepassen ziet de rechtbank geen aanleiding. Tussen partijen is niet in geschil dat dit beleid niet ziet op de situatie van eiseres. Door desondanks toch rekening te houden met kosten van water en energie, door een gedeelte van de ontvangen bijschrijvingen buiten beschouwing te laten, is eiseres niet tekort gedaan. Er is dan ook geen aanleiding de terugvordering ter hoogte van € 617,- voor onjuist te houden. Van dringende redenen op grond waarvan verweerder de terugvordering had moeten matigen of hiervan in zijn geheel af had moeten zien is de rechtbank niet gebleken.
12. Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 augustus 2020 door mr. M.P.E. Oomens, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet in het openbaar uitgesproken. Zodra dit weer mogelijk is, zal dit, voor zover nodig, alsnog gebeuren.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.