ECLI:NL:RBNHO:2020:6538

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4923
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op AOW-pensioen en de beoordeling van de beslagvrije voet

Op 2 september 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een beslag op het AOW-pensioen van eiser. Eiser, die een pensioen ontvangt op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), heeft bezwaar gemaakt tegen de rechtmatigheid van het beslag en de vaststelling van de beslagvrije voet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser bezwaren kan voorleggen aan de civiele rechter, maar dat de bestuursrechter de geldigheid van het beslag als gegeven moet beschouwen. Dit betekent dat de rechtbank niet kan oordelen over de rechtmatigheid van het beslag zelf, maar enkel of het bestuursorgaan binnen de grenzen van het beslag is gebleven bij het nemen van zijn betalingsbeslissing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslagvrije voet van eiser correct is vastgesteld op € 927,38 voor oktober 2019 en € 1.066,33 voor november 2019. De rechtbank concludeert dat verweerder, de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), rekening heeft gehouden met de door de deurwaarder vastgestelde beslagvrije voet en dat hij binnen de grenzen van het gelegde beslag is gebleven. De beroepen van eiser zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan zonder openbare zitting, als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 19/4923 en HAA 19/5675

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2020 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 oktober 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiser meegedeeld dat verweerder in opdracht van [naam] met ingang van oktober 2019 een bedrag van € 301,60 per maand op eisers AOW-pensioen zal inhouden.
Bij besluit van 16 oktober 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard in die zin dat vanaf oktober 2019 elke maand € 207,05 ingehouden zal worden en eiser € 812,67 netto AOW-pensioen zal ontvangen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Deze zaak is geregistreerd onder HAA 19/4923.
Bij besluit van 8 november 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiser meegedeeld dat de inhouding op zijn AOW-pensioen op verzoek van [naam] per november 2019 is gewijzigd en dat met ingang van november 2019 elke maand een bedrag van € 68,10 op eiseres AOW-pensioen wordt ingehouden.
Bij besluit van 16 oktober 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld. Deze zaak is geregistreerd onder HAA 19/5675.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep II ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek heden gesloten.
Overwegingen
1. Eiser ontvangt een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
2. Eiser heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat het beslag onrechtmatig is. Ook is eiser het niet eens met de vaststelling van de beslagvrije voet.
3. Volgens vaste rechtspraak kan de beslagdebiteur -in dit geval eiser- bezwaren betreffende een gelegd beslag voorleggen aan de civiele rechter en is de derdebeslagene -in dit geval verweerder- gehouden volledige medewerking aan het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. Ook de bestuursrechter dient bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd beslag de geldigheid van dat beslag als een gegeven te beschouwen en zijn toetsing kan niet verder strekken dan de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van zijn betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag (uitspraak van 30 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2687).
4. In de onderhavige procedures ligt dan ook niet ter beoordeling voor of rechtmatig en voor een juist bedrag beslag op het AOW-pensioen van eiser is gelegd.
5. De rechtbank stelt voorts vast dat de beslagvrije voet van eiser voor oktober 2019 (nader) is vastgesteld op € 927,38 en voor november 2019 op € 1.066,33. Gelet op hetgeen hierboven bij 3. is overwogen, dient verweerder van de geldigheid van het beslag en daarmee ook van de geldigheid van de beslagvrije voet uit te gaan. Uit de bestreden besluiten blijkt dat verweerder met de door de deurwaarder vastgestelde beslagvrije voet rekening heeft gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in zijn besluitvorming dan ook binnen de grenzen van het gelegde beslag gebleven.
6. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 2 september 2020 door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van D.M.M. Luijckx griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.