ECLI:NL:RBNHO:2020:6286

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
15 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5588
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.H. Affourtit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ingezetenschap voor Wajong-uitkering en rechtsgevolgen van bestuursbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. Z. Acer, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar haar aanvraag werd afgewezen omdat verweerder stelde dat zij op haar 18e verjaardag geen ingezetene van Nederland was. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij wel degelijk ingezetene was en dat verweerder ten onrechte geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had erkend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft beoordeeld of eiseres op de dag dat zij 17 jaar werd een duurzame band met Nederland had. De rechtbank oordeelde dat de AAW van toepassing was en dat de beoordeling van ingezetenschap niet correct was uitgevoerd. Eiseres had weliswaar familie in Nederland, maar dit was niet voldoende om aan te nemen dat zij op haar 17e verjaardag als ingezetene kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.

De uitspraak is gedaan in het kader van de bestuursrechtelijke procedure en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/5588

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. Z. Acer),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam 1] ).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsvoorzieningen jonggehandicapten (Wajong).
Bij besluit van 7 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2020 met gebruikmaking van een Skype-verbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [naam 2] (tolk). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 11 juni 2019 een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen bij verweerder ingediend. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen, dat na bezwaar is gehandhaafd. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat zij op haar 18e verjaardag geen ingezetene was van Nederland. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiseres op [# 1] 18 jaar is geworden en zij pas op [# 2] stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Dat eiseres al eerder dan [# 2] in Nederland verbleef, doet daar volgens verweerder niet aan af. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij voor [# 2] al stond ingeschreven in de BRP.
2. Eiseres stelt dat zij op haar 18e verjaardag wel ingezetene was van Nederland. Ter zitting heeft zij hierover verklaard dat zij vlak voor haar 18e verjaardag vanuit Turkije naar Nederland is gekomen om bij haar vader en familie te verblijven. Eiseres heeft een afschrift van haar visum vanuit het Nationaal Archief opgevraagd. Volgens eiseres had verweerder volgens vaste jurisprudentie op de vraag of sprake is van ingezetenschap moeten beoordelen of er een duurzame band van persoonlijke aard tussen eiseres en Nederland bestond. Eiseres wijst in dat kader op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908). Verweerder heeft dit ten onrechte niet beoordeeld. Volgens eiseres is sprake van een duurzame band van persoonlijke aard. Haar vader en de rest van haar familie woonden al in Nederland, ze heeft in Nederland op school gezeten en heeft korte tijd in Nederland gewerkt. Tot slot stelt eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord door verweerder.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Zoals volgt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1111) dient de aanvraag van eiseres, nu zij is geboren vóór 1 januari 1980, beoordeeld te worden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW).
3.2
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a van de AAW, zoals deze destijds luidde, is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene, die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt indien hij ingezetene is. Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking kan worden gegeven aan de kring der verzekerden.
3.3
Op grond van artikel 2 van de AAW, zoals deze destijds luidde, is ingezetene in de zin van deze wet degene, die in Nederland woont. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de AAW wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont.
3.4
Tussen partijen is in geschil of eiseres als ingezetene van Nederland kan worden beschouwd. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908) komt het er bij de beoordeling naar de omstandigheden van ingezetenschap op aan of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt. Uit dezelfde vaste rechtspraak volgt dat het toetsingskader ziet op de dag dat betrokkene 17 jaar oud wordt.
3.5
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft miskend dat de AAW van toepassing is. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft beoordeeld of sprake is van een duurzame band van persoonlijke aard tussen eiseres en Nederland op de dag dat zij 17 jaar werd. Gelet hierop is het beroep gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal hierna bezien of zij tot een definitieve beslechting van het geschil tussen partijen kan komen.
3.6
Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat op de dag dat eiseres
17 jaar werd geen sprake is geweest van een duurzame band van persoonlijke aard tussen haar en Nederland, omdat zij deze stelling niet heeft onderbouwd.
3.7
De rechtbank kan uit de beschikbare feiten en omstandigheden niet concluderen dat eiseres op de dag dat zij 17 jaar werd een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had en als ingezetene kon worden aangemerkt. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting immers verklaard dat eiseres pas vlak voor haar 18e verjaardag naar Nederland is gekomen. Het enkele feit dat alle familieleden van eiseres destijds in Nederland woonden, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat eiseres destijds al een duurzame persoonlijke band met Nederland had, op grond waarvan zij als ingezetene kan worden aangemerkt.
3.8
Van schending van de hoorplicht is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. Uit de brief van 14 augustus 2019 volgt dat verweerder eiseres een termijn van 10 dagen heeft gegeven om contact met verweerder op te nemen over een hoorzitting. Verder is aangegeven dat wanneer eiseres dit niet doet, verweerder er van uit gaat dat eiseres geen hoorzitting wenst. Eiseres heeft binnen deze termijn geen contact met verweerder opgenomen. De enkele stelling ter zitting dat zij dit wel heeft gedaan, acht de rechtbank niet aannemelijk. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat na de brief van 14 augustus 2019 geen enkel stuk in het dossier is aangetroffen waaruit blijkt dat eiseres alsnog gehoord wilde worden.
3.9
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand kunnen blijven. Verweerder hoeft niet opnieuw op het bezwaar te beslissen.
3.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-;
-draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 12 augustus 2020 door mr. M.H. Affourtit, rechter, in aanwezigheid van I.M. Wijnker-Duiven, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken”.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.