2.9.Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art. 552f Sv.
Naar het oordeel van de rechtbank is het voor de waarheidsvinding niet nodig dat het beslag gehandhaafd blijft. Klagers wijzen er terecht op dat inmiddels een image (kopie) van de (beelden op de) harde schijf is gemaakt.
Anders dan de advocaat van klagers in zijn brief van 16 juli 2020 heeft opgemerkt, heeft de officier van justitie in zijn schriftelijke reactie op het klaagschrift van 14 juli 2020 echter ook gewezen op het belang van een verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer (zie pagina 3, boven). Deze reactie houdt – voor zover hier van belang – voorts het volgende in:
“Op 21 april 2020 werd in het bedrijfspand en in de bovengelegen woning aan [adres] in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte [verdachte] ter zake invoer van grote hoeveelheden verdovende middelen een doorzoeking verricht. Voorafgaand aan de doorzoeking heeft de politie buiten op het terrein van dit pand een pseudodienstverleningsactie uitgevoerd. (…)
(…)
De harde schijf bevat bewijsmateriaal ter zake het strafrechtelijk feit waarvan verdachte [verdachte] wordt verdacht. Deze beelden op de harde schijf worden aan het strafrechtelijk dossier toegevoegd. (…).
(…)
Door de officier van justitie is aan klagers aangeboden om de beelden van de harde schijf af te halen en vervolgens de lege schijf aan de klagers te retourneren. Voorts is door de officier van justitie, conform art 39f lid 1 onder g Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (WJSG), toegezegd dat de beelden, in verband met een eventuele rechtszaak van klagers tegen de staat ter zake de vernieling van de deur en het tegen [klager 1] toegepaste geweld, bewaard zouden blijven. Dit aanbod is echter door klagers niet geaccepteerd. Klagers wensen te beschikken over de harde schijf inclusief de beelden.
Naar het oordeel van het Openbaar Ministerie staat de WSJG het Openbaar Ministerie niet toe om gegevens (bewijsmateriaal) uit een strafrechtelijk dossier aan derden, anders dan in die wet genoemde gronden, te verstrekken. Daarnaast is het naar het oordeel van het Openbaar Ministerie, vanwege tactische overwegingen, noodzakelijk om de tactische opsporingsmethodieken, zoals in casu de pseudodienstverlening, en beelden van de doorzoeking waarbij de betrokken opsporingsambtenaren (politie en justitie) herkenbaar in beeld zijn gebracht af te schermen. Indien deze beelden vrijelijk beschikbaar zouden worden gemaakt, zou dit onmiskenbaar problemen opleveren voor de veiligheid van opsporingsambtenaren in het algemeen en in het bijzonder voor de bij deze doorzoeking aanwezige opsporingsambtenaren.
Tenslotte: het is helaas gezien de mogelijkheden op de opname apparatuur niet mogelijk om delen van de beelden, bijvoorbeeld enkel de vernieling en het tegen [klager 1] toegepaste geweld, er af te halen. In verband met dit belang van de klagers, zullen de beelden ten behoeve van een rechtszaak tegen de Staat bewaard blijven.”
Indachtig deze argumenten van de officier van justitie, die door/namens klagers onvoldoende zijn weersproken, is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van de harde schijf inclusief de daarop opgeslagen/vastgelegde (beveiligings-)beelden zal bevelen. Onttrekking aan het verkeer is immers mogelijk ten aanzien van voorwerpen waarvan het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang (artikel 36c van het Wetboek van Strafrecht).
De rechtbank kent in dit verband bijzonder gewicht toe aan het belang van de afscherming van opsporingsmethodieken – in casu de pseudodienstverleningsactie en de doorzoeking – en de bescherming van de veiligheid en de privacy van de daarbij betrokken overheidsdienaren. Indien de door de officier van justitie beschreven beelden in handen van klagers komen, worden deze belangen al geschaad. De toezegging van klagers dat ‘uiterst prudent’ met de beelden zal worden omgegaan, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel, te minder nu klagers aangeven de beelden – indien en voor zover nodig – te zullen tonen in niet enkel (een) procedure(s) tegen de Staat, maar mogelijk ook een procedure tegen de gemeente Zaanstad betreffende de toepassing van bestuursdwang.
De rechtbank heeft oog voor het belang van met name [klager 1] bij het kunnen beschikken over de (beveiligings-)beelden. Als gesteld (financieel) gedupeerde/slachtoffer van overheidsgeweld, moet met zijn belang ook rekening worden gehouden. De rechtbank heeft dit belang meegewogen bij haar beoordeling of het hoogst onwaarschijnlijk is dat er later een onttrekking aan het verkeer zal volgen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt het belang van klager(s) echter voldoende gediend met de toezegging van de officier van justitie dat de beelden afkomstig van de harde schijf zullen worden bewaard ten behoeve van een rechtszaak van klager(s) tegen de Staat.
Gelet op het voorgaande – en nu klagers niet instemmen met een teruggave van de harde schijf exclusief de beelden – dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard. Het belang van strafvordering vordert het voortduren van het beslag.