Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Stichting Woonwaard Noord-Kennemerland
1.[gedaagde 1]
[gedaagde 2]
1.Het procesverloop
2.De feiten
“(…) [naam 2] (…) heeft – kort gezegd – toegelicht waarom u van mening bent dat u nog wel steeds uw hoofdverblijf in het gehuurde hebt. Onder meer heeft hij toegelicht dat u in de loop van 2019 regelmatig voor langere tijd in Engeland verblijft omdat uw dochter en haar kleindochter Engeland thans niet mogen verlaten wegens een geschil met de ex-partner van uw dochter. U zou daar bemiddelend optreden. U verblijft in Engeland dan bij uw zoon. Ook zou u in de loop van november weer definitief terugkomen. (…)”Daarbij handhaaft Woonwaard haar stelling dat [gedaagden] niet hun hoofdverblijf in de woning hebben, omdat getuigen hebben verklaard dat [gedaagden] al jarenlang daar hun hoofdverblijf niet meer hebben, hetgeen niet rijmt met de toelichting dat zij slechts wegens bijzondere (incidentele) omstandigheden in Engeland zouden verblijven. En bovendien ontslaat een dergelijke noodzaak [gedaagden] niet van hun verplichting hoofdverblijf in het gehuurde te hebben, aldus Woonwaard. Woonwaard stelt [gedaagden] in de gelegenheid om binnen 5 dagen bewijsstukken te verstrekken waaruit blijkt dat zij in ieder geval vanaf 2017 onafgebroken hun hoofdverblijf in de woning hadden.
3.De vordering
4.Het verweer
5.De beoordeling
“huurder geeft aan heel veel klachten te hebben van vocht en stank, omdat de woning naast hem op nr. [nummer] niet bewoond is, er wordt nooit gelucht en de woning is altijd dicht. Ik heb zo geen woonplezier”, en door het KCC aan W&W wordt gevraagd dit op te pakken. [gedaagden] betwisten een en ander gemotiveerd, en voeren onder meer aan dat dergelijke klachten ook andere oorzaken kunnen hebben. Woonwaard heeft niet gesteld waar de melding uiteindelijk toe heeft geleid. Daarmee kan niet worden aangenomen dat sprake is van vocht- en stankklachten op nummer [nummer] die het gevolg zijn van leegstand van de woning van [gedaagden] Ook overigens heeft Woonwaard geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien deze komen vast te staan, leiden tot het oordeel dat [gedaagden] feitelijk de verantwoordelijkheid voor de wijze van gebruik van de woning niet kunnen dragen. Daarbij is mede van belang dat, mede op grond van de door Woonwaard overgelegde verklaringen, vast staat dat tijdens de afwezigheid van [gedaagden] hun in Nederland woonachtige zoon de woning met enige regelmaat bezoekt en voor de post zorgt, en Woonwaard erkent dat de huur steeds tijdig wordt voldaan en geen sprake is van huurachterstand.