ECLI:NL:RBNHO:2020:5322

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3300
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen verkeersbesluit inzake speelstraat

Op 9 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers een voorlopige voorziening vroegen tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. Dit verkeersbesluit, genomen op 5 juni 2020, betreft de inrichting van een deel van de [locatie 1] als speelstraat voor kinderen, die van 3 juli tot en met 16 augustus 2020 afgesloten zal zijn voor verkeer. Verzoekers, die in de nabijgelegen [locatie 3] wonen, maakten bezwaar tegen dit besluit en stelden dat het niet op de juiste wijze bekend was gemaakt en dat zij als belanghebbenden aangemerkt moesten worden.

Tijdens de zitting op 10 juli 2020 werd duidelijk dat de voorzieningenrechter het bezwaar van verzoekers niet gegrond achtte. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verkeersbesluit op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat verzoekers wel degelijk belanghebbenden zijn, aangezien zij mogelijk gevolgen ondervinden van de tijdelijke afsluiting. Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente in redelijkheid tot het verkeersbesluit had kunnen komen, gezien de belangenafweging die gemaakt was. De voorzieningenrechter benadrukte dat de gemeente een ruime beleidsvrijheid heeft bij het nemen van verkeersbesluiten en dat de veiligheid van de weggebruikers voorop staat.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de tijdelijke overlast voor verzoekers niet zodanig onevenredig was dat het verkeersbesluit niet in stand kon blijven. Alternatieven voor het verkeersbesluit waren niet aan de gemeente, maar aan de bewoners zelf. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/3300
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juli 2020 in de zaak tussen

[verzoekers] , te [woonplaats] , verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende], te [woonplaats] , initiatiefneemster.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een verkeersbesluit genomen.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 10 juli 2020. Ter zitting zijn verschenen [verzoekers] . Namens verweerder zijn verschenen mr. Y.J.M. Pijnaker en [naam 1] Voorts is verschenen [derde belanghebbende] vergezeld door [naam 2] .
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Voor het relevante wettelijk kader verwijst de voorzieningenrechter naar de bijlage. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Het verkeersbesluit ziet op de inrichting van de [locatie 1] te [woonplaats] als speelstraat voor kinderen tussen [locatie 1] [#] en de kruising van de [locatie 1] met de [locatie 2] voor de periode van 3 juli tot en met 16 augustus 2020. Dit weggedeelte zal worden afgesloten voor verkeer. [derde belanghebbende] is initiatiefneemster en woont aan de [locatie 1] [#] . Verzoekers wonen allen in de [locatie 3] . Deze straat loopt parallel aan de [locatie 1] .
4. De voorzieningenrechter heeft verzoekers allereerst aldus begrepen dat het verkeersbesluit van 5 juni 2020 niet op de juiste wijze bekend zou zijn gemaakt. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder het besluit heeft gepubliceerd in de Staatscourant van 5 juni (nr. 30456). Daarmee is het besluit overeenkomstig de regels (artikel 26 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer) bekend gemaakt. Verweerder is op grond van de wet niet gehouden om het verkeersbesluit ook toe te zenden aan de bewoners van de [locatie 3] . Het betoog van verzoekers faalt.
5. Ten aanzien van verweerders stelling dat verzoekers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij het verkeersbesluit, wordt overwogen dat met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende een zekere begrenzing is beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om tegen een verkeersbesluit beroep open te stellen voor een ieder. Bij verkeersbesluiten dient dan ook van geval tot geval te worden onderzocht wiens belangen rechtstreeks bij een dergelijk besluit zijn betrokken. Een persoon is slechts belanghebbende bij een verkeersbesluit indien hij een bijzonder, individueel belang heeft bij dat besluit, welk belang zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet onaannemelijk dat verzoekers in enige mate gevolgen ondervinden van de tijdelijke wegafsluiting in de vorm van een hogere parkeerdruk in de [locatie 3] en meer verkeer dat via deze straat rijdt in plaats van het afgesloten deel van de [locatie 1] . Verzoekers zijn derhalve belanghebbende bij het verkeersbesluit.
6. Vervolgens ligt de vraag voor of verweerder het verkeersbesluit in redelijkheid heeft kunnen nemen.
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beleidsvrijheid toekomt. Het is aan verweerder om alle verschillende bij het nemen van het verkeersbesluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De voorzieningenrechter zal zich bij de beoordeling van dit besluit terughoudend moeten opstellen en dient te toetsen of het besluit niet strijdig is met de wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat verweerder niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen.
8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het mogelijk maken van de inrichting van een deel van de [locatie 1] als speelstraat goed is voor onderlinge contacten van buurtbewoners en daarmee voor de samenhang in de wijk. De aanwezigheid van rijdende en of geparkeerde voertuigen in combinatie met de speelstraat is ongewenst, zodat het noodzakelijk is om een geslotenverklaring in te stellen om rijdende of geparkeerde voertuigen tegen te gaan. De maatregel strekt tot het verzekeren van de veiligheid op de weg in de zin van artikel 2, eerste lid aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. Ook speelt een rol dat de [locatie 1] een erftoegangsweg (verblijfsgebied) is; autoverkeer is secundair, aldus verweerder.
9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is -zoals reeds gememoreerd- niet onaannemelijk dat de afsluiting van de [locatie 1] (mede gelet op de ervaringen van verzoekers met de speelstraat die op dezelfde plek in 2019 was aangelegd) tijdelijk tot (iets) meer parkeren en (iets) meer verkeer in de [locatie 3] leidt maar niet is aannemelijk dat deze overlast zodanig onevenredig is voor verzoekers dat verweerder op basis van de hiervoor weergegeven motivering in redelijkheid het verkeersbesluit niet heeft kunnen nemen. Anders gezegd: niet is aannemelijk geworden dat het besluit tot een zodanige vergroting van de parkeerdruk en de verkeersintensiteit leidt in de [locatie 3] dat het veiligheidsaspect in deze straat zwaarder dient te wegen dan de door verweerder hiervoor weergegeven belangen. Daarbij is van belang dat met de bewoners in het afgesloten deel van de [locatie 1] is afgesproken dat zij hun auto’s in de [locatie 2] (voor gebouwen die niet bewoond zijn) zullen parkeren gedurende de afsluiting en dat de [locatie 1] slechts bestemmingsverkeer kent en geen doorgaand verkeer heeft. Verweerder heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat vanuit veiligheidsoverwegingen autoverkeer uit de speelstraat moet worden geweerd, dat er sprake is van de afsluiting van een weg die gecategoriseerd is als erftoegangsweg waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie en dat het initiatief goed is voor de sociale cohesie in de buurt.
10. Gelet op het vorenstaande is de uitkomst van de belangenafweging van verweerder voor de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk en van verzoekers mag in redelijkheid worden verwacht dat zij de tijdelijke -beperkte- overlast dulden. Alternatieven -zoals door verzoekers aangereikt- zijn niet ondenkbaar maar het initiatief daarvoor ligt bij de bewoners; niet bij verweerder. Verweerder moet op de aanvraag beslissen zoals ingediend.
11. Het verzoek wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.