ECLI:NL:RBNHO:2020:5305

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
15/244483-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met priem tijdens ruzie op openbare weg

Op 16 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 10 oktober 2019 in Wervershoof een ruzie had met het slachtoffer. Tijdens deze ruzie heeft de verdachte het slachtoffer in het gezicht geslagen terwijl hij een priem in zijn hand had. Het slachtoffer raakte hierbij ernstig gewond aan zijn linkeroog, wat leidde tot een perforatie en beschadiging van het netvlies. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet kan worden veroordeeld voor poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze aanklacht, maar achtte wel bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling, omdat hij het slachtoffer met de priem in het oog heeft geraakt tijdens het slaan. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op en kende een schadevergoeding toe aan het slachtoffer van €10.548,23, bestaande uit materiële en immateriële schade. De vordering van de partner van het slachtoffer tot vergoeding van affectieschade werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen blijvend ernstig letsel was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, maar hield rekening met zijn leeftijd en blanco strafblad, wat leidde tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/244483-19 (P)
Uitspraakdatum: 16 juli 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 juli 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van der Plas en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.H. Titahena, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 oktober 2019 te Wervershoof, gemeente Medemblik ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, die [aangever] (meerdere malen) met een priem / schroevendraaier, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in het linkeroog heeft gestoken en/of die [aangever] in het gezicht heeft geslagen, terwijl hij, verdachte, een priem / schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand(en) had en/of die [aangever] (daarbij) met die priem / schroevendraaier / dat voorwerp in het linkeroog heeft gestoken / geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 oktober 2019 te Wervershoof, gemeente Medemblik aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerd oog en/of een beschadigd netvlies, heeft toegebracht door die [aangever] (meerdere malen) met een priem / schroevendraaier, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in het linkeroog te steken en/of die [aangever] in het gezicht te slaan, terwijl hij, verdachte, een priem / schroevendraaier, althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn hand(en) had en/of die [aangever] (daarbij) met die priem / schroevendraaier / dat voorwerp in het linkeroog te steken / te raken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in de eerste plaats betoogd dat de verklaringen die zijn afgelegd door aangever [aangever] en diens partner [betrokkene] , op zoveel punten strijdig zijn met elkaar, met andere getuigenverklaringen en met objectief bewijsmateriaal in het dossier, dat deze onbetrouwbaar moeten worden geacht, met bewijsuitsluiting als consequentie.
Verder heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat, mede vanwege het bestaan van de tegenstrijdigheden in het dossier, niet bewezen is dat verdachte met een priem in het oog van [aangever] heeft gestoken, anders gezegd: dat hij een steekbeweging heeft gemaakt. Onder verwijzing naar een drietal uitspraken van rechtbanken in andere zaken, moet verdachte van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag worden vrijgesproken omdat (voorwaardelijk) opzet niet kan worden bewezen, aldus de raadsman.
Ook van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling dient verdachte in de visie van de verdediging te worden vrijgesproken. Dat verdachte zou hebben gestoken met een priem, kan, zoals gezegd, niet bewezen worden. Het is, gelet op de opgelopen verwonding aan de hand van verdachte, juist aannemelijk dat verdachte, toen hij [aangever] sloeg, de priem vast had met de punt aan de binnenzijde van zijn hand. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat verdachte aangever bewust heeft geraakt met de scherpe kant van de priem en evenmin dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Bovendien was verdachte zich er op het moment van slaan niet van bewust dat hij een priem in zijn hand had. De raadsman heeft in dit verband gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 29 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1062). Er is aldus, volgens de raadsman, geen sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde (poging tot doodslag)Primair wordt verdachte verweten dat hij heeft geprobeerd om aangever [aangever] opzettelijk van het leven te beroven door hem met een priem of ander voorwerp in zijn linkeroog te steken, dan wel door hem in het gezicht te slaan terwijl hij, verdachte, dat voorwerp in zijn hand had.
De rechtbank acht dit feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Daarbij stelt de rechtbank allereerst vast dat het voorwerp waarmee verdachte aangever op 10 oktober 2019 letsel heeft toegebracht, een priem was. Ook de officier van justitie en de verdediging hebben dit als vaststaand aangenomen.
Vervolgens moet worden beoordeeld of de verklaringen van [aangever] en [betrokkene] moeten worden uitgesloten van het bewijs, zoals de verdediging heeft betoogd.
Betrouwbaarheid verklaringen [aangever] en [betrokkene]
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen die aangever [aangever] en diens partner over de feitelijke gang van zaken hebben afgelegd, op niet als ondergeschikt aan te merken punten uiteenlopen en daarnaast niet volledig zijn te rijmen met de verklaringen van andere getuigen en met de onderzoeksbevindingen. Deze discrepanties zijn echter naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat de verklaringen in hun geheel als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt en daarom uitgesloten zouden moeten worden van het bewijs. Wel ziet de rechtbank in genoemde discrepanties reden om de verklaringen met de nodige behoedzaamheid te hanteren.
Steken met de priem ?De rechtbank constateert voorts dat het onderzoek in deze zaak niet uitblinkt door grondigheid en volledigheid. Zo is er geen onderzoek naar het (oog)letsel van aangever gedaan door een forensisch arts. Een forensische letselbeschrijving ontbreekt daarom in het dossier, dat alleen informatie bevat van de oogarts die aangever op 10 oktober 2019 heeft onderzocht. De oogarts beschrijft het ontstane letsel als een ‘perforatie’ van het linkeroog. Exacte gegevens met betrekking tot de precieze aard van de beschadiging van het oog en in het bijzonder de diepte van de verwonding ontbreken echter. Op basis van de beschikbare, summiere medische gegevens kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat er sprake is van zodanig letsel dat dit redelijkerwijs moet zijn veroorzaakt door het maken van een stekende beweging met de priem. Daar komt bij dat door de uiteenlopende verklaringen van aangever en de verschillende getuigen onduidelijk is gebleven hoe verdachte de priem precies in zijn hand heeft vastgehouden, hoe hij precies heeft uitgehaald naar [aangever] en hoe de priem vervolgens het oog van [aangever] heeft geraakt. Bij deze stand van zaken acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een priem een stekende beweging naar [aangever] heeft gemaakt, anders gezegd, dat hij heeft
gestokenin het oog van aangever, zoals in de tenlastelegging staat vermeld.
Zoals hierna nader zal worden gemotiveerd, acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, terwijl hij een priem in de hand had, aangever in het gezicht heeft geslagen, waarbij hij aangever, gelet op het vastgestelde letsel aan diens linkeroog, met de punt van de priem in dat oog heeft geraakt.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood ?Op basis van de beperkte medische informatie die voorhanden is en gelet op de feitelijke onduidelijkheden met betrekking tot de wijze waarop verdachte de priem precies heeft gehanteerd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld of door het handelen van verdachte - zijnde het slaan van aangever [aangever] terwijl hij een priem in zijn hand had - zodanig (hersen)letsel kon ontstaan dat dit de aanmerkelijke kans in het leven zou roepen dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte opzet, ook niet voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van aangever. Verdachte wordt om die reden vrijgesproken van de hem primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
Voorwaardelijk opzet op toebrengen zwaar lichamelijk letsel
Zoals gezegd, lopen de verklaringen van aangever, diens partner en overige getuigen op punten uiteen, terwijl het forensisch onderzoek, met name wat betreft de aard en diepte van het letsel, verre van volledig is geweest.
Zoals hiervoor onder het kopje ‘vrijspraak van het primair ten laste gelegde’ reeds is overwogen, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte met een priem heeft gestoken.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage bij dit vonnis wel kan worden vastgesteld dat verdachte aangever in het gezicht heeft geslagen, terwijl hij een priem in zijn hand had en dat hij daarbij aangever met de punt van de priem in diens linkeroog heeft geraakt. Deze bewijsmiddelen houden kort samengevat het volgende in:
Aangever [aangever] heeft verklaard dat verdachte met zijn vuisten op hem in sloeg, waardoor hij werd geraakt op zijn rechter schouder, hoofd en oog. Aangever zag de vuist van verdachte op zijn gezicht afkomen.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij zag dat er een ruzie was tussen twee blanke mannen en een negroïde man. Hij zag dat op een gegeven moment de negroïde man (de rechtbank begrijpt: verdachte) een soort mes of stuk tuingereedschap van de grond pakte en dat hij met dit voorwerp in zijn hand een zwaaiende beweging maakte in de richting van de blanke man (de rechtbank begrijpt: aangever [aangever] ).
De behandelend oogarts heeft het letsel van aangever omschreven als een perforatie van het linkeroog en hij heeft tevens melding gemaakt van een stomp letsel aan het rechteroog.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de priem, nadat die uit het plastic tasje was gevallen, van de grond had opgeraapt, dat hij deze in zijn rechterhand vasthield en dat hij vervolgens met zijn rechterhand aangever een klap in het gezicht gaf. Hij wilde de man gewoon een klap geven, uit woede, aldus verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat naar algemene ervaringsregels het slaan in het gezicht, terwijl men een priem in de hand heeft, zonder meer de aanmerkelijke kans met zich brengt dat dit zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben, welke kans zich in dit geval ook heeft gerealiseerd. De rechtbank leidt uit de verklaring van verdachte af dat hij aangever bewust heeft geslagen en dat hij zich er daarbij van bewust was dat hij een priem in zijn hand vasthield. Verdachte heeft met andere woorden de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij aangever bewust aanvaard. De rechtbank is concluderend van oordeel dat voorwaardelijke opzet en daarmee de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend is bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 10 oktober 2019 te Wervershoof, gemeente Medemblik aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een geperforeerd oog en een beschadigd netvlies, heeft toegebracht door die [aangever] in het gezicht te slaan, terwijl hij, verdachte, een priem in zijn hand had en die [aangever] daarbij met die priem in het linkeroog te raken.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte (voor de primair tenlastegelegde poging tot doodslag) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot strafoplegging komt, heeft de verdediging gepleit voor een straf waardoor hij niet weer in de gevangenis zal belanden, eventueel een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het ondergane voorarrest. Verdachte is op de leeftijd van 69 jaar zonder enige justitiecontacten door zijn detentie in deze zaak zijn woning en vrijwel al zijn persoonlijke bezittingen kwijt geraakt. Daarmee is hij genoeg gestraft, terwijl de maatschappij geen belang heeft bij het opnieuw detineren van verdachte, aldus de raadsman.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 10 oktober 2019 op de parkeerplaats nabij zijn flatwoning een heftige woordenwisseling gehad met zijn bovenbuurman en diens partner. Deze woordenwisseling is zodanig geëscaleerd dat verdachte op enig moment aangever met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen, terwijl hij daarbij een priem in zijn hand had. Hierbij heeft verdachte met de punt van de priem het linkeroog van aangever geraakt, met desastreuze gevolgen. Aangever heeft een perforatie van het oog opgelopen en de ooglens is door het voorval ernstig beschadigd geraakt en verloren gegaan. Hierdoor is zijn zicht in dat oog aangetast en de kans bestaat dat het zichtverlies blijvend zal zijn. Aangever ondervindt door het oogletsel grote hinder en beperkingen in het dagelijks leven. Daarnaast kampt hij sinds het voorval met gevoelens van angst en somberheid, waarvoor hij medicatie neemt. Het geweld heeft bovendien plaatsgevonden op de openbare weg in een woonwijk, wat onrust en een gevoel van onveiligheid in de samenleving in de hand werkt. Verschillende buurtbewoners zijn van het gebeuren getuige geweest.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 1 mei 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van:
  • het Pro Justitiarapport, gedateerd 27 maart 2020, opgemaakt door S.P.C. van Hulten, psychiater in opleiding, onder supervisie van J. Marx, psychiater;
  • het Pro Justitiarapport, gedateerd 18 februari 2020, opgemaakt door prof. dr. C. Jonker, (gedrags-)neuroloog;
  • het reclasseringsadvies, gedateerd 10 april 2020, opgesteld door [reclassseringswerker] , reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland.
Uit het psychiatrisch rapport blijkt dat bij verdachte geen ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is aangetoond. Er is daarom geen reden te adviseren het ten laste gelegde (indien bewezen) in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Evenmin is het voor de psychiater mogelijk een uitspraak te doen over het gevaar van recidive. Gezien de afwezigheid van een psychiatrische of neurologische diagnose wordt behandeling of hulpverlening in een gedwongen strafrechtelijk kader niet zinvol geacht.
Uit het onderzoek door de (gedrags-)neuroloog komt naar voren dat bij verdachte op hersenorganisch niveau uitsluitend aanwijzingen zijn gevonden voor een bipariëtale corticale atrofie, zonder aanwijzingen voor cognitieve stoornissen, cognitief verval of dementie.
Uit de risicoanalyse door de reclassering met behulp van het Oxrec-instrument komt naar voren dat er een laag risico op recidive is. Het professioneel oordeel luidt dat het recidiverisico, gelet op het psychiatrisch en neurologisch onderzoek, niet kan worden ingeschat. Interventies in een strafrechtelijk kader worden niet geadviseerd.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de detentieperiode voor verdachte zeer ingrijpende gevolgen heeft gehad en nog steeds heeft. Enkele dagen voordat de voorlopige hechtenis van verdachte werd geschorst, is zijn woning ontruimd en zijn vrijwel al zijn persoonlijke bezittingen vernietigd. Verdachte kwam op straat te staan midden in de periode van de door de overheid opgelegde Corona-maatregelen. Verdachte heeft op dit moment geen eigen woonruimte meer en hij moet zijn leven van de grond af opnieuw opbouwen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, in dit geval passend is.
De rechtbank ziet, daarnaast, geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel. Een voorwaardelijke straf heeft primair als doel een veroordeelde ervan te weerhouden opnieuw in de fout te gaan. Verdachte is 69 jaren oud en heeft tot nu toe een blanco strafblad gehad. Het incident waardoor hij nu voor de eerste keer met justitie in aanraking is gekomen, is sterk situationeel bepaald. Gelet hierop en gelet op de bevindingen en adviezen van de deskundigen en de reclassering moet de kans op herhaling in dit geval als verwaarloosbaar klein worden ingeschat.
De straf die de rechtbank oplegt, valt beduidend lager uit dan de eis van de officier van justitie. Dit komt omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring en een andere kwalificatie komt dan de officier van justitie voor ogen had. Ook weegt de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat de persoonlijke omstandigheden van verdachte anders dan de officier van justitie heeft gedaan.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een blauwe priem van het merk Gamma (1086485), dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit met behulp van dat voorwerp, dat aan verdachte toebehoort, is begaan.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

[aangever]
De benadeelde partij [aangever] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 14.992,60 (na schriftelijke vermeerdering van eis) ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
reiskosten € 343,20
huishoudelijke hulp week 41 2019 t/m week 4 2020 € 1.182,00
huishoudelijke hulp week 5 t/m week 27 2020 € 437,00
verhuiskosten/kosten opslag € 3.445,00
woonklaar maken nieuwe woning € 1.000,00
eigen risico zorgverzekering 2019 en 2020 € 86,03.
Als voorschot op de geleden immateriële schade wordt een bedrag van € 8.500,- gevorderd.
Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij de vordering mondeling nader toegelicht.
De officier van justitie acht de vordering voldoende toegelicht en geheel toewijsbaar.
De verdediging heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, omdat verdachte geheel moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Hiertoe heeft de raadsman erop gewezen dat er geen concrete feiten bekend zijn over de mate waarin herstel mogelijk zal zijn, zodat daarop niet nu al een voorschot genomen kan worden. Daarbij komt dat sprake is van een deel eigen schuld door het aangaan van de confrontatie op die bewuste dag, aldus de raadsman. Meer subsidiair moet de vordering ter zake van de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de hoogte daarvan onvoldoende is onderbouwd, gelet op het gegeven dat onzeker is in hoeverre de medische situatie van de benadeelde nog zal verbeteren. De vordering ter zake van de verhuiskosten moet niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat deze kosten niet het rechtstreeks gevolg zijn van het tenlastegelegde. De verhuizing van benadeelde was niet nodig, omdat verdachte zijn woning kwijt al was. Ook de vordering ter zake van de tijdelijke opslagkosten moet niet-ontvankelijk verklaard worden. Deze schadepost is onvoldoende onderbouwd. Ter zake van de posten reiskosten, kosten huishoudelijke hulp en eigen risico zorgverzekering refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 2.048,23, zijnde de posten reiskosten, kosten huishoudelijke hulp en het eigen risico zorgverzekering, rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Tot dit bedrag is vordering voldoende onderbouwd en onbetwist en is de materiële schade toewijsbaar.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor gelet op de onderbouwing daarvan en het verhandelde ter terechtzitting. Op basis van de thans bekende (medische) gegevens kan de immateriële schade minst genomen worden begroot op het gevorderde bedrag van € 8.500,-.
Tot een bedrag van € 10.548,23 zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank is verder van oordeel dat de vordering voor de overige materiële schadeposten van verhuiskosten en opslagkosten niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, aangezien deze posten niet voldoende rechtstreeks verband houden met het tenlastegelegde. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de schriftelijke toelichting op de vordering de nadruk legt op de feit dat de verdachte het huis onder de benadeelde partij bewoont, terwijl uit de stukken duidelijk is geworden dat de woningbouwvereniging al een maand na het tenlastegelegde had besloten verdachte vanwege het tenlastegelegde uit zijn woning te doen ontruimen, hetgeen nadien ook is gerealiseerd.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
[betrokkene]
De benadeelde partij [betrokkene] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 17.500,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de door hem geleden affectieschade als bedoeld in artikel 6:107 lid 1 onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij de vordering mondeling nader toegelicht.
De officier van justitie acht de vordering voldoende toegelicht en geheel toewijsbaar.
De verdediging heeft primair aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen, omdat verdachte geheel moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Wat de ernst van het oogletsel zal zijn staat niet vast, dus de mate van functieverlies van het oog is onduidelijk. Het is ook niet duidelijk of het letsel blijvend is. Er is kortom geen blijvend ernstig letsel vast te stellen in de zin van artikel 6:107 lid 1 onder b, BW.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde immateriële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt en de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Dit reeds omdat blijkens de toelichting op de vordering nog geen medische eindsituatie is bereikt en daarmee nog niet duidelijk is in welke mate er verlies van zicht zal resteren als gevolg van het door verdachte toegebrachte letsel. Er kan daarom op dit moment niet worden vastgesteld dat sprake is van “blijvend ernstig letsel” in de zin van het bepaalde in artikel 6:107 eerste lid onder a, BW, gelet op de eisen die blijkens de Parlementaire Geschiedenis (MvT, vergaderjaar 2014–2015, 34 257, nr. 3) aan dat wettelijk criterium te stellen zijn.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 36f, 33, 33a en 302 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

10.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
niet bewezenwat aan verdachte
primairis ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
 Verklaart
bewezendat verdachte het
subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Verklaart
verbeurd:
- een blauwe
priemvan het merk Gamma (1086485).
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[aangever]geleden schade tot een bedrag van
€ 10.548,23 (tienduizend vijfhonderdachtenveertig euro en drieëntwintig cent), bestaande uit € 2.048,23 als vergoeding voor de materiële en € 8.500,00 als vergoeding voor de tot dusver geleden immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangever] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[aangever]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 10.548,23 (tienduizend vijfhonderdachtenveertig euro en drieëntwintig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 87 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Verklaart de benadeelde partij
[betrokkene]niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.O.P. Roché, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. P.E. van der Veen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 juli 2020.
mr. Van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[bijlage: de bewijsmiddelen]