ECLI:NL:HR:2013:1062

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
11/04390
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over opzet bij toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met glas

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer met een glas. De feiten dateren van 14 maart 2010, toen de verdachte in een café in Amsterdam betrokken raakte bij een conflict. Tijdens dit conflict sloeg de verdachte het slachtoffer in het gezicht met een glas, wat resulteerde in een ernstige snijwond. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar de Hoge Raad oordeelt dat deze conclusie niet voldoende gemotiveerd is. De Hoge Raad stelt dat het oordeel van het Hof dat het voor risico van de verdachte komt dat hij mogelijk niet aan het glas in zijn hand heeft gedacht, de motivering van het opzet onbegrijpelijk maakt. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

De zaak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige motivering bij de vaststelling van opzet in strafzaken. De Hoge Raad legt de nadruk op de vereiste dat de bewezenverklaring van opzet moet voldoen aan de eisen van de wet en dat onduidelijkheid over de bewustheid van de verdachte met betrekking tot het glas niet kan bijdragen aan de conclusie dat hij opzettelijk heeft gehandeld. Dit arrest heeft implicaties voor de beoordeling van opzet in vergelijkbare strafzaken, waarbij de omstandigheden van de daad en de intenties van de dader cruciaal zijn voor de juridische beoordeling.

Uitspraak

29 oktober 2013
Strafkamer
nr. S 11/04390
CB/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 september 2011, nummer 23/002476-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.E. Wiersum, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [betrokkene 1], heeft mr. R.A. Korver, advocaat te Amsterdam, schriftelijk commentaar gegeven op het beroep van de verdachte.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring wat betreft het (voorwaardelijk) opzet ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 14 maart 2010 te Amsterdam aan [betrokkene 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een snijwond in het gezicht met blijvend litteken in het gezicht, heeft toegebracht door deze [betrokkene 1] opzettelijk met een glas in het gezicht te slaan."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL 1302 2010064989-1 van 15 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina's 010 tot en met 015].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 maart 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Ik wil aangifte doen van zware mishandeling. Op 14 maart 2010 bevond ik mij in Cooldown café te Amsterdam. Toen ik terugkwam van het toilet zei [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] echtgenote) tegen mij dat een jongen haar steeds knietjes gaf aan de zijkant van haar been. Ik ben toen naar de jongen toegelopen en zei tegen hem: "Hou even op met dat irritante gedoe en laat ons oudjes gewoon met rust". Ik hoorde dat hij zei: "Weet je wel wie ik ben". Ik zei toen tegen de jongen: "Dat boeit mij niet en nu even lekker opzouten". Toen ik dat zei heb ik de jongen met mijn vlakke hand boven op zijn borst weggeduwd. Ik zag dat de jongen op dat moment in zijn rechter hand een glas vasthield. Het volgende moment dat ik me kan herinneren is dat ik bij de bar stond. Ik voelde dat mijn linkerwang heel erg warm werd. Ik voelde toen aan mijn wang, zag dat mijn linker arm helemaal onder het bloed zat en besefte dat ik hevig bloedde. Ik ben vervolgens door de ambulance meegenomen naar het OLVG en daar is mijn wang gehecht met meer dan 46 hechtingen. De dokter heeft mij verteld dat de wond zeker zichtbaar blijft. Ik ben getekend voor mijn leven. 2. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010064989-10 van 14 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] [doorgenummerde pagina's 036 en 037].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 maart 2010 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
Op zondag 14 maart 2010 bevond ik mij in de Cooldown café samen met onder meer [verdachte]. Ik zag dat een man ruzie maakte met [verdachte]. Ik zag dat de man die bij [verdachte] stond [verdachte] duwde. Ik zag dat [verdachte] de man sloeg met een glas in zijn handen. Ik hoorde het glas stuk gaan op het hoofd van de man. Ik zag direct hierna veel bloed in het gezicht van de man.
3. Een proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2010.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven, als de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik heb op 14 maart 2010 in het Cooldown café te Amsterdam de man een ros verkocht. Ik had op dat moment een glas in mijn hand.
4. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van de Spoedeisende Hulp van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) van 14 maart 2010 [doorgenummerde pagina's 021 tot en met 023].
Dit geschift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Plastische chirurgie
Behandelend arts assistent: Kadouch
Onderzoek: Forse snijwond van laterale zijde linker wenkbrauw tot aan linker mondhoek, +/- 15 cm.
5. Een geschrift, zijnde een brief van de afdeling plastische chirurgie van het OLVG van 7 april 2011 door de aangever verzonden op 9 september 2011 en door het hof aan het dossier toegevoegd.
Dit geschift houdt in, voor zover van belang, als verklaring van plastisch chirurg Z. Kruppa en arts-assistent T.S. Decates:
Lichamelijk onderzoek: (......) Optrekken van de neusvleugel is links niet mogelijk door de partiële facialis doorsnijding. Door de verwonding aan de craniale zijde van de linker wang is de zenuwgeleiding zo verstoord dat meneer aanraking aan de linker bovenwang voelt aan de linker onderwang. De linker kant van de wang bevat zoveel littekens dat de huid stug is geworden en als leer aanvoelt in vergelijking met de rechter wang".
Beleid: geen mogelijkheden tot verbetering van het litteken."
2.2.3.
De bestreden uitspraak houdt voorts het volgende in:
"De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat niet kan worden bewezen dat bij de verdachte sprake was van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Ter onderbouwing van dit verweer heeft zij aangevoerd dat de verdachte in een split second heeft gehandeld en zich niet bewust was van het feit dat hij een glas in zijn hand had, waardoor het voor hem geenszins te voorzien was dat zijn gedraging zulke drastische gevolgen zou hebben. Hieruit volgt volgens de raadsvrouw dat de verdachte niet bewust het zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht en dat hij evenmin bewust de aanmerkelijke kans op het ontstaan van dat letsel heeft aanvaard als gevolg van het slaan met zijn arm.
Het hof volgt de raadsvrouw niet in dit betoog. Uit het feit dat de verdachte het slachtoffer in zijn gezicht heeft geslagen met een hand waarin hij een glas had, volgt naar het oordeel van het hof dat bij de verdachte wel degelijk sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dat de verdachte er mogelijk niet aan heeft gedacht dat hij een glas in zijn hand had toen hij het slachtoffer sloeg, komt - ook al gebeurt dat door overvloedig alcoholgebruik - voor zijn risico en staat aan het bewijs van voorwaardelijk opzet niet in de weg."
2.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat uit het feit dat de verdachte het slachtoffer in zijn gezicht heeft geslagen met een hand waarin hij een glas had, volgt dat bij de verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dat oordeel getuigt op zichzelf niet van een onjuiste rechtsopvatting.
Door de daarop volgende overweging van het Hof (dat het voor risico van de verdachte komt dat hij er mogelijk niet aan heeft gedacht dat hij een glas in zijn hand had toen hij het slachtoffer sloeg) wordt dat oordeel echter onbegrijpelijk gemotiveerd. Voor zover het Hof daarmee tot uitdrukking heeft willen brengen dat de verdachte zich bewust had dienen te zijn van het glas in zijn hand, kan die overweging immers niet bijdragen aan de beslissing dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Voor zover het Hof daarmee tot uitdrukking heeft willen brengen dat in het midden kan blijven of de verdachte zich bewust was van het glas in zijn hand, geldt dat het Hof in zijn overweging daarmee de mogelijkheid zou hebben opengelaten dat de verdachte zich in het geheel niet ervan bewust was dat hij een glas in zijn hand had toen hij het slachtoffer sloeg. De bewezenverklaring is daarom wat betreft het opzet van de verdachte niet naar de eis der wet met redenen omkleed.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 oktober 2013.