Overwegingen
1. Eiser is geboren op [#] en had in 2015 en 2017 geen fiscaal partner.
2. Eiser heeft, naar hiertoe te zijn uitgenodigd, op 28 maart 2016 de aangifte ib/pvv 2015 ingediend en op 25 april 2018 de aangifte ib/pvv 2017 ingediend.
Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen in 2015 is als volgt berekend:
- Bank- en spaartegoeden € 292.524
- Aandelen en obligaties
€ 136.958
- Totale waarde bezittingen € 429.482
- Heffingsvrij vermogen -/-
€ 21.330
- Grondslag sparen en beleggen € 408.152
Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen in 2017 is als volgt berekend:
- Bank- en spaartegoeden € 188.843
- Aandelen en obligaties
€ 176.084
- Totale waarde bezittingen € 364.927
- Heffingsvrij vermogen -/-
€ 25.000
- Grondslag sparen en beleggen € 339.927
3. Met dagtekening 3 juni 2016 respectievelijk 15 juni 2018 heeft verweerder een voorlopige aanslag ib/pvv 2015 onderscheidenlijk 2017 opgelegd, conform de ingediende aangiftes. Ook de definitieve aanslag ib/pvv 2015, met dagtekening 29 juni 2018 en de definitieve aanslag ib/pvv 2017, met dagtekening 7 augustus 2018, zijn overeenkomstig de ingediende aangiftes opgelegd.
4. Op 9 augustus 2018 respectievelijk 13 september 2018 heeft verweerder bezwaarschriften ontvangen tegen de aanslag ib/pvv 2015 onderscheidenlijk 2017. Eiser heeft daarbij aangevoerd dat onduidelijkheid bestaat over de juiste wijze van invulling en behandeling ten aanzien van ‘spiegelgeld’ (ook wel door eiser omschreven als ‘fictief’ inkomen, dan wel ‘anti-geld’).
5. Bij brieven met dagtekening 5 oktober 2018 respectievelijk 1 oktober 2018 heeft verweerder eiser bericht dat de bezwaren zullen worden gesplitst in het kader van een massaal bezwaarprocedure. Voor zover het bezwaar van eiser ziet op de vraag of de vermogensrendementsheffing op regelniveau in strijd is met Europees recht, wordt de massaal bezwaarprocedure gevolgd. Voor zover eiser stelt dat sprake is van een individuele en buitensporige last, wordt individueel uitspraak gedaan.
6. Eiser heeft op 5 oktober 2018 op de brief van verweerder met betrekking tot het bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2015 gereageerd en geeft aan dat het bezwaar niet gericht is tegen de hoogte van het box 3 inkomen, maar een antwoord verlangt op onder andere de vraag hoe omgegaan dient te worden met ‘spiegelgeld’. Op 5 november 2018 heeft eiser op de brief van verweerder met betrekking tot het bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2017 gereageerd en geeft ook hierin aan een antwoord te verwachten op zijn vragen omtrent het ‘spiegelgeld’.
7. Verweerder heeft met dagtekening 28 maart 2019 respectievelijk 4 april 2019 een vooraankondiging van de uitspraken op de bezwaarschriften toegezonden en geeft aan voornemens te zijn om het bezwaar af te wijzen.
8. Op 5 mei 2019 heeft eiser gereageerd op de brieven van 28 maart 2019 respectievelijk 4 april 2019 met een door hemzelf opgestelde notitie ‘De bijeffecten van ons huidige monetair systeem. Het spiegelinkomen in box 3 nader bekeken’.
9. Met dagtekening 4 juni 2019 respectievelijk 11 juni 2019 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij de bezwaren voor zowel 2015 als 2017 beide ongegrond zijn verklaard. Tegen deze ongegrondverklaringen is eiser op 14 juli 2019, ontvangen door de rechtbank op 16 juli 2019, in beroep gekomen.