Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2020 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,
.
B.V., te 's- [plaatsnaam] , gemachtigde: M. Schot.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een uitkering op grond van de Ziektewet ontving, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had haar uitkering aangevraagd na een ziekteperiode die begon op 21 mei 2018. De uitkering werd door verweerder beëindigd per 21 april 2019, omdat eiseres volgens de verzekeringsarts meer dan 65% van haar laatst verdiende loon kon verdienen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 1 juli 2020 is eiseres verschenen, terwijl verweerder en de derde-partij niet aanwezig waren.
De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat eiseres als cateringmedewerkster werkte en na een jaar ziekte werd beoordeeld door een verzekeringsarts. Deze concludeerde dat eiseres beperkt was in haar mogelijkheden om te werken, maar dat zij op basis van de door de arbeidsdeskundige geduide functies meer dan 65% van haar maatmanloon kon verdienen. Eiseres voerde aan dat de conclusies van de verzekeringsarts niet overeenkwamen met die van haar eigen artsen, maar de rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van hun oordeel te twijfelen.
De rechtbank concludeerde dat eiseres niet met nieuwe medische gegevens had onderbouwd dat zij meer beperkt was dan aangenomen door de verzekeringsartsen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet in het openbaar gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.