ECLI:NL:RBNHO:2020:5128

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4147
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een uitkering op grond van de Ziektewet ontving, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had haar uitkering aangevraagd na een ziekteperiode die begon op 21 mei 2018. De uitkering werd door verweerder beëindigd per 21 april 2019, omdat eiseres volgens de verzekeringsarts meer dan 65% van haar laatst verdiende loon kon verdienen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 1 juli 2020 is eiseres verschenen, terwijl verweerder en de derde-partij niet aanwezig waren.

De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat eiseres als cateringmedewerkster werkte en na een jaar ziekte werd beoordeeld door een verzekeringsarts. Deze concludeerde dat eiseres beperkt was in haar mogelijkheden om te werken, maar dat zij op basis van de door de arbeidsdeskundige geduide functies meer dan 65% van haar maatmanloon kon verdienen. Eiseres voerde aan dat de conclusies van de verzekeringsarts niet overeenkwamen met die van haar eigen artsen, maar de rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van hun oordeel te twijfelen.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet met nieuwe medische gegevens had onderbouwd dat zij meer beperkt was dan aangenomen door de verzekeringsartsen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet in het openbaar gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4147

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [bedrijf]
B.V., te 's- [plaatsnaam] , gemachtigde: M. Schot.

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (Zw) beëindigd per 21 april 2019.
Bij besluit van 6 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft langs digitale weg plaatsgevonden op 1 juli 2020. Eiseres is verschenen. Verweerder en derde-partij zijn, met bericht vooraf, niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres werkte als catering medewerkster voor [bedrijf] B.V., toen zij op 21 mei 2018 door ziekte uitviel. Het dienstverband eindigde in juli 2018, sindsdien ontving eiseres een uitkering op grond van de Zw. Na een jaar ziekte heeft verweerder beoordeeld of eiseres nog steeds in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Zw (eerstjaarsziektewetbeoordeling).
1.2
Aangezien de werkgever van eiser als derde-partij deelneemt in deze procedure, zal in deze uitspraak geen medische informatie over eiseres worden vermeld. De rechtbank heeft deze informatie, waar nodig, wel bij haar beoordeling betrokken.
2.1
Het bestreden besluit gaat over de beëindiging van de Zw-uitkering van eiseres per 21 april 2019, omdat zij volgens verweerder meer dan 65% van haar laatst verdiende loon als catering medewerkster (de maatman) kan verdienen.
2.2
Op 24 januari 2019 heeft een verzekeringsarts van verweerder eiseres onderzocht in het kader van de eerstejaarsziektewetbeoordeling. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiseres beperkt is in werken onder hoge druk en met veel prikkels. Volgens de verzekeringsarts is een goed dag en nacht ritme van belang, waardoor werken in de nacht niet kan. Eiseres kan geen fysiek zwaar werk doen, niet werken op hoogten en langs de weg. Ze kan niet lang boven schouderhoogte werken of werk doen dat belastend is voor de rug. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiseres ongeschikt is voor het verrichten van haar eigen werk. Zij heeft verminderde benutbare mogelijkheden voor het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts heeft de beperkingen opgenomen op in een functionele mogelijkhedenlijst (FML).
2.3
De arbeidsdeskundige van verweerder heeft op basis van de FML vastgesteld dat eiseres niet geschikt is voor haar eigen functie van catering medewerkster, maar dat zij op basis van de door hem geduide functies meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
2.4
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en zij is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van verweerder gezien tijdens de hoorzitting. Deze heeft geconcludeerd dat door de aandoeningen van eiseres meer beperkingen van toepassing zijn dan eerder aangenomen bij buigen, tillen, traplopen, klimmen en zitten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen indicatie aanwezig geacht voor een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een aangepaste FML opgesteld.
2.5
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van verweerder heeft op grond van de aangepaste FML aanleiding gezien om ook de geduide functies aan te passen. Ook op basis van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies kan eiseres nog steeds meer dan 65% van het maatmanloon verdienen. Verweerder heeft vervolgens het bezwaar van eiseres bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Eiseres voert in beroep aan dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingaan tegen de bevindingen van haar artsen, die net als zij van mening zijn dat zij nog in een revaliderend proces zit, waarbij hetgeen verweerder van haar verwacht nog veel te belastend is. De voorbeeldfuncties zijn volgens eiseres niet passend en het aantal uren dat zij zou moeten werken is niet haalbaar.
3.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres haar betoog niet onderbouwt met (nieuwe) medische gegevens. Gelet hierop ziet verweerder geen aanleiding zijn standpunt te wijzigen.
3.3.
Uit artikel 19aa van de Zw volgt dat een verzekerde die geen werkgever heeft na 52 weken uitkering op grond van de Zw, alleen nog recht heeft op ziekengeld als hij ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid én de verzekerde door rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen ziekte niet meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Bij dit laatste wordt niet alleen gekeken of eiseres haar eigen werk zou kunnen verrichten, maar ook of ze andere algemeen gangbare arbeid zou kunnen doen waarmee ze meer dan 65% van haar eerder verdiende salaris kan verdienen.
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluit over de arbeidsongeschiktheid mag baseren op een rapport opgesteld door een verzekeringsarts of een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat kan anders zijn in het geval waarin de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts geldt dat een betrokkene in beginsel niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen. Hij zal dat standpunt moeten onderbouwen, bijvoorbeeld met medische informatie. [1]
3.5
De rechtbank is van oordeel dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsartsen hebben dossierstudie verricht, eiseres gezien op het spreekuur en haar medisch onderzocht. Daarnaast is de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de hoorzitting in bezwaar aanwezig geweest. Eiseres heeft in de gesprekken met de verzekeringsartsen haar klachten kunnen bespreken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door eiseres in bezwaar overgelegde medische informatie bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsartsen beschikten over voldoende gegevens om tot een afgewogen oordeel over de medische gesteldheid van eiseres te komen.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het medische oordeel. De belastbaarheid van eiseres op de datum in geding, 20 maart 2019, is in de medische rapporten van de verzekeringsartsen inzichtelijk en op overtuigende wijze gemotiveerd. De rechtbank heeft geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen door de verzekeringsartsen. De verzekeringsartsen hebben rekening gehouden met alle klachten van eiseres en hebben de medisch objectiveerbare klachten vertaald naar beperkingen in een FML. Eiseres heeft haar standpunt dat zij meer beperkt is dan verweerder heeft aangenomen niet met nieuwe medische stukken onderbouwd. De in bezwaar overgelegde medische stukken zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken bij de beoordeling en mede op grond hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML aangepast en meer beperkingen aangenomen dan in de FML opgesteld door de primaire verzekeringsarts. De eigen beleving van eiseres van haar klachten en belastbaarheid, hoe begrijpelijk die ook is, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis hebben. Dat eiseres nog aan het revalideren is, wil niet zonder meer zeggen dat zij te beperkt moet worden geacht om arbeid te verrichten. De verzekeringsartsen hebben uitdrukkelijk rekening gehouden met de omstandigheid dat eiseres nog diverse klachten heeft. Naar aanleiding hiervan zijn ook beperkingen vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van de verkregen informatie geen indicatie aanwezig geacht voor een urenbeperking. Eiseres heeft niet met medische stukken onderbouwd waarom dit wel nodig zou zijn.
3.7
Ten aanzien van het arbeidskundig onderzoek overweegt de rechtbank als volgt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de aangepaste FML het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem geraadpleegd en heeft geconcludeerd dat niet alle functies die door de primaire arbeidsdeskundige zijn geduid kunnen worden gehandhaafd. Hij heeft echter nog steeds drie functies gevonden waarin de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen niet worden overschreden. De geduide functies zijn volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep conform de belastbaarheid en het opleidingsniveau van eiseres. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd en uitgaande van de juistheid van de FML, ziet de rechtbank geen grond voor twijfel aan de juistheid hiervan.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling in beroep en in bezwaar bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.L. Rogmans, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De uitspraak is gedaan op 14 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 9 december 2011 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), ECLI:NL:CRVB:2011:BU8290.