ECLI:NL:RBNHO:2020:5125
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van de woning, had beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van Cocensus, die de waarde van de woning voor het jaar 2019 had vastgesteld op € 341.000. Eiser stelde dat deze waarde te hoog was en voerde aan dat de vergelijkingsobjecten die door de verweerder waren gebruikt, niet representatief waren, omdat ze een groter oppervlakte en andere kenmerken hadden. Eiser betoogde ook dat er geen adequate motivering was gegeven voor de significante waardestijging ten opzichte van het voorgaande jaar.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde op een zorgvuldige manier had vastgesteld, gebruikmakend van een waardematrix met vergelijkingsobjecten die recentelijk waren verkocht. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de woning in overeenstemming was met de wettelijke waardebegrippen en dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser over de onzorgvuldigheid van de procedure en de motivering van de waardestijging.
De uitspraak benadrukt het belang van de methodiek van systematische vergelijking bij de vaststelling van de WOZ-waarde en bevestigt dat de heffingsambtenaar de vrijheid heeft om in verschillende fasen van de procedure nieuwe vergelijkingsobjecten aan te dragen, zolang dit niet in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat eiser niet in zijn recht is benadeeld door het niet horen in de bezwaarfase, aangezien hij geen verzoek daartoe had ingediend. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.