Op 2 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S. Kahraman, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat op 29 november 2018 had geweigerd om haar met ingang van 11 oktober 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen. In plaats daarvan had verweerder haar een Werkloosheidswet (WW)-uitkering toegekend. Eiseres was van mening dat haar arbeidsongeschiktheid ten onrechte was vastgesteld op minder dan 35% en dat haar klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling.
Tijdens de procedure is een Skypezitting gehouden op 11 juni 2020, waarbij eiseres aanwezig was met haar gemachtigde, terwijl verweerder niet verscheen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, die als verzorgende C in de thuiszorg werkte, zich op 15 oktober 2015 ziek had gemeld. De verzekeringsarts had haar medische situatie beoordeeld en een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Eiseres had diverse gezondheidsklachten, zowel fysiek als psychisch, waaronder fibromyalgie en PTSS, en was onder behandeling van verschillende specialisten.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat alle klachten van eiseres op een deugdelijke wijze waren besproken. De verzekeringsarts had voldoende informatie verzameld en de FML was aangepast op basis van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel en dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de geduide functies binnen de belastbaarheid van eiseres vielen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.