ECLI:NL:RBNHO:2020:5105

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4443
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van ZW-uitkering wegens verdiencapaciteit boven 65% van het maatmanloon

Op 10 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J. Heek, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een ZW-uitkering ontvangen, maar deze werd ingetrokken omdat zij per 19 oktober 2018 meer dan 65% van het maatmanloon kon verdienen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek dat aan de besluitvorming ten grondslag lag zorgvuldig was verricht. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen besluiten van verweerder, waarbij haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. De rechtbank concludeerde dat de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep consistent waren en dat eiseres niet met medische stukken had onderbouwd dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en droeg verweerder op het griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden, evenals de proceskosten tot een bedrag van € 525,-. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4443

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J. Heek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres op 19 oktober 2018 minder dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd met als gevolg dat haar uitkering, die zij in het kader van de Ziektewet (ZW) ontvangt, ongewijzigd wordt voortgezet.
Bij besluit van 23 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de werkgeefster ( [stichting] ) gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat het recht van eiseres op een ZW-uitkering met ingang van 17 september 2019 wordt ingetrokken omdat zij per 19 oktober 2018 meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Nadat geen van de partijen desgevraagd heeft aangegeven ter zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is werkzaam geweest als thuishulp voor 18,58 uur per week. Na beëindiging van het dienstverband heeft eiseres een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Zij heeft zich op 13 december 2013, vanuit de WW ziek gemeld wegens fysieke klachten.
1.2.
Bij besluit van 26 oktober 2015 heeft verweerder eiseres met ingang van 11 december 2015 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Het bezwaar hiertegen is op 4 februari 2016 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. In de uitspraak van 27 oktober 2016 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard (zaaknummer: 16/1092). Eiseres heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
1.3.
Op 24 juli 2016 heeft eiseres aan verweerder gemeld dat haar klachten in verband met fibromyalgie sinds november 2015 zijn toegenomen en dat zij beperkingen heeft in verband met hand- en vingergebruik.
Bij besluit van 30 september 2016 heeft verweerder geweigerd om aan eiseres per 19 september 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat volgens verweerder geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid en bij besluit van 14 februari 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen dit besluit ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. In de uitspraak van 27 oktober 2017 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard (zaaknummer: 17/1510). Eiseres heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
1.4.
In de uitspraak van 1 augustus 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) beide uitspraken van de rechtbank bevestigd (ECLI:NL:CRVB:2019:2569).
1.5.
Op 20 november 2017 heeft eiseres zich ziek gemeld voor haar functie medewerkster huishouding WMO die zij gedurende 14,94 uur per week bij haar werkgeefster [stichting] verrichte. In het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling heeft de primaire verzekeringsarts eiseres onderzocht en een rapport opgesteld gedateerd 12 oktober 2018. De primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat sprake is van een vermindering van benutbare mogelijkheden om arbeid te kunnen verrichten. De primaire arbeidsdeskundige heeft vervolgens onderzoek verricht en in het rapport van 26 oktober 2018 geconcludeerd dat met behulp van het CBBS onvoldoende functies geduid konden worden. Verweerder heeft in het primaire besluit vastgesteld dat eiseres niet in staat is 65% van het maatmanloon te verdienen.
1.6.
De werkgeefster van eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 22 juli 2019 is een hoorzitting gehouden waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig was, die eiseres heeft bevraagd en een rapport heeft opgesteld gedateerd 13 augustus 2019. De verzekeringsarts vermeldt daarbij dat de fysieke en psychische toestand op de datum in geding weinig verschilt van die in december 2016 toen eiseres in het kader van het hiervoor onder 1.3. genoemde bezwaar door de andere verzekeringsarts bezwaar en beroep is gezien. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de functionele mogelijkhedenlijst (FML) gewijzigd en op 13 augustus 2019 vastgesteld. Dit was aanleiding voor de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep om onderzoek te verrichten. Op basis van de gewijzigde FML konden wel voldoende passende functies worden geduid zoals blijkt uit het arbeidsdeskundigrapport van 15 augustus 2019.
Verweerder heeft eiseres en werkgeefster op de hoogte gesteld van het voorgenomen besluit van 18 augustus 2019 waarin is geconcludeerd dat eiseres met ingang van 17 september 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering omdat zij per 19 oktober 2018 in staat wordt geacht meer dan 65% van het maatmanloon te kunnen verdienen. Dit heeft tot gevolg dat eiseres met ingang van 17 september 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Hierbij is rekening gehouden met een uitlooptermijn van 1 maand en 1 dag na de datum van de voorgenomen beslissing.
Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit beslist.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het recht van eiseres op een ZW-uitkering met ingang van 17 september 2019 wordt ingetrokken omdat zij per die datum meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verweerder naar de rapporten genoemd onder 1.6. Met dit besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte stelt dat haar fysieke en psychische toestand op 19 oktober 2018 weinig verschilt van die in december 2016. Eiseres stelt dat de primaire verzekeringsarts op 12 oktober 2018 de beperkingen in de FML juist heeft weergegeven. Eiseres kan zich niet vinden in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangebrachte wijzigingen in de FML van 13 augustus 2019. Daarbij zijn, volgens eiseres ten onrechte, de volgende beperkingen verwijderd: onvoorspelbare werksituaties, storingen onderbrekingen, hand/vingergebruik en buigen. Verder zijn de volgende beperkingen afgezwakt: werken met toetsenbord en muis, frequent buigen en klimmen/klauteren. Eiseres heeft toegelicht dat na haar ziekmelding in november 2017, begin 2018 de diagnose PTSS is vastgesteld. Ten tijde in geding is een EMDR-behandeling gestart. Op basis hiervan was zij meer beperkt in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren dan nu wordt aangenomen. Verder is het hand- en vingergebruik nog steeds beperkt en kan zij niet 8 uur per dag werken. Gelet op haar psychische klachten, de vermoeidheid en het dagverhaal van eiseres is een beperking van 6 uur per dag aan de orde.
4. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek dat aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd zorgvuldig is verricht. Alle door eiseres naar voren gebrachte klachten zijn op een deugdelijke en kenbare wijze besproken bij de medische beoordeling.
Vaststaat dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep over meer medische gegevens uit de behandelend sector beschikte dan de primaire verzekeringsarts. Deze gegevens zien op de periode 15 mei 2001 tot en met 9 april 2019, de datum van de brief van de psycholoog die eiseres aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overhandigd. Voor het oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in bezwaar onzorgvuldig is geweest, bestaat geen aanleiding.
5. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat er een discrepantie is tussen de mate waarin eiseres klachten en beperkingen claimt en de bevindingen bij onderzoek. Daarom ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden eiseres volledig te volgen in de mate waarin zij beperkingen claimt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML gewijzigd met inachtneming van de veelheid aan informatie die hem – anders dan de primaire verzekeringsarts – ter beschikking stond. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vanwege de EMDR behandeling die eiseres 1 keer per week volgde ten tijde van de datum in geding een urenbeperking aangenomen van 32 uur per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in beroep op 17 maart 2020 aanvullend gerapporteerd. In de aanvullende rapportage is op basis van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden uiteengezet waarom eiseres niet meer beperkt is dan al is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verwijst naar het onderzoek van verzekeringsarts [naam] in 2016 dat heeft geleid tot de onder hiervoor onder 1.3. genoemde besluitvorming van 14 februari 2017. [naam] beschrijft meer psychische symptomen en hield daarmee rekening in de FML van 6 februari 2017, terwijl de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het eigen psychisch onderzoek in augustus 2019 geen angst waarneemt en slechts een licht gedrukte stemming. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat met de PTSS-klachten voldoende rekening is gehouden, dat rekening is gehouden met de EMDR behandeling en de emotionele impact daarvan en dat er geen aandoeningen spelen op grond waarvan om energetische of preventieve redenen de urenbelastbaarheid per dag beperkt zou moeten worden tot 6 uur. De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inconsistenties bevatten of niet concludent zijn.
Eiseres heeft niet met medische stukken onderbouwd dat nog meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. De rechtbank acht dan ook de belastbaarheid van eiseres op de datum in geding in de medische rapportage inhoudelijk overtuigend gemotiveerd.
De medische grondslag is dan ook juist.
6. Tegen de arbeidskundige grondslag heeft eiseres aangevoerd dat zij in verband met de EMDR-behandeling, ten tijde van de datum in geding, op 4 van de 5 dagen beschikbaar was om de geduide functies te verrichten. Eiseres stelt dat bij 3 van de 4 geduide functies de werkzaamheden echter op 5 dagen per week worden verricht, waarbij zij dat per geduide functie nader heeft toegelicht.
7. Naar aanleiding van deze beroepsgronden en op advies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 17 maart 2020 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 26 maart 2020 een rapport uitgebracht. Daarin volgt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eiseres in de aangevoerde gronden en vervangt binnen de eerder geduide functies Productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), Machinaal metaalbewerker (sbc-code 264122) en Medewerker tuinbouw (sbc-code 111010) de functienummers met andere gevonden soortgelijke functies waarin minder dan 4 dagen per week wordt gewerkt en waarvoor binnen dezelfde sbc-codes voldoende arbeidsplaatsen resteren.
8. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de wijziging in functies voldoende heeft gemotiveerd en dat de gewijzigde arbeidskundige grondslag juist is.
9. Het voorgaande leidt ertoe dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd blijft met als gevolg dat eiseres nog steeds meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen en verweerder het bestreden besluit handhaaft. Het beroep is ongegrond.
10. Omdat verweerder in beroep naar aanleiding van de beroepsgronden een aanvullende toelichting heeft gegeven, dient te worden geconcludeerd dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft ongewijzigd. Aannemelijk is dat eiseres door het gebrek niet is benadeeld. De rechtbank verbindt aan dit gebrek dan ook geen gevolgen met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en laat het bestreden besluit in stand.
11. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van
E.A.D. Horn, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.