Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
9 juli 2020 in de zaak tussen
[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster
Het dagelijks bestuur van WerkSaam Westfriesland, verweerder
Procesverloop
Beslissing
Overwegingen
2. Bij besluit van 15 april 2020 heeft verweerder de bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande die verzoekster ontving met ingang van 15 april 2020 beëindigd. Aan dat besluit ligt de motivering ten grondslag dat verzoekster met ingang van [datum] 2019 samenwoont met [naam 2] (nader: [naam 2] ) en dat zij dit niet aan verweerder heeft gemeld. Om dezelfde reden heeft verweerder bij besluit van 20 april 2020 het recht op uitkering over de periode [datum] 2019 tot en met 14 april 2020 ingetrokken en de over die periode al betaalde uitkering teruggevorderd. Op 28 april 2020 heeft verzoekster bij verweerder een nieuwe aanvraag gedaan tot het verstrekken van een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Verweerder heeft die aanvraag bij besluit van 5 juni 2020 afgewezen onder toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de situatie van verzoekster volgens verweerder niet is gewijzigd.
Gelet op wat onder 6.3 is vermeld en de financiële belangen van verzoekster - die ook de zorg voor een minderjarig kind heeft – is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoekster bij het verlenen van een voorlopige voorziening zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij het niet verlenen daarvan gedurende de behandeling van het bezwaar. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om verweerder op te dragen aan verzoekster voorschotten te verstrekken zoals in de beslissing vermeld.