ECLI:NL:RBNHO:2020:4991

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
15/231013-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedendelicten en ontuchtige handelingen met minderjarigen door verdachte in Purmerend

Op 7 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 37-jarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere zedendelicten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met voorwaarden. De zaak betreft verschillende ontuchtige handelingen met minderjarige meisjes, waarbij de verdachte hen heeft gedwongen getuige te zijn van seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn psychische problematiek, verantwoordelijk is voor zijn daden, maar heeft hem verminderd toerekeningsvatbaar geacht. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is geëist voor de immateriële en materiële schade die de slachtoffers hebben geleden. De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de huidige straf en maatregel voldoende zijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld in tegenspraak, waarbij de verdachte en zijn raadsman hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op de verklaringen van de slachtoffers, camerabeelden en andere bewijsmiddelen, en heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15-231013-19 (A), 15-245902-18 (B), 15-300845-19 (C) en 15-871568-16 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 7 juli 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 juni 2020 in de zaken tegen:
[naam verdachte],
geboren op [datum en plaats],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. van Eck, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van zaak A
na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ter terechtzitting van 27 februari 2020:
feit 1
hij op of omstreeks 23 september 2019 te Purmerend, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], geboren resp. op xx-xx-2013 en yy-yy-2013, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij de leeftijd van zestien jaar nog niet had(den) bereikt, met ontuchtig oogmerk er toe heeft bewogen getuige(n) te zijn van seksuele handelingen door in het bijzijn van en/of in de directe nabijheid van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
- zijn broek omlaag te trekken en/of
- ( vervolgens) zijn gulp te openen en/of
- ( vervolgens) zijn ontblote penis te tonen en/of
- ( vervolgens) met zijn, verdachtes handen aan zijn penis te 'friemelen' en/of
- ( vervolgens)(daarbij) aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te vragen of ze 'dat' wil(len) aanraken;
feit 2
hij op of omstreeks 23 september 2019 te Purmerend, in elk geval in Nederland met [slachtoffer 1], geboren op xx-xx-2013, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het door die [slachtoffer 1] laten betasten van zijn, verdachtes, penis;
feit 3
hij op of omstreeks 22 juni 2019 te Purmerend, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3], geboren op zz-zz-2011, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, met ontuchtig oogmerk er toe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen door in het bijzijn van en/of in de directe nabijheid van die [slachtoffer 3]
- nadat hij voornoemde [slachtoffer 3] aan haar arm(en) de lift in had getrokken, zijn broek te laten zakken en/of
- ( vervolgens) zijn penis uit zijn broek te halen en zijn ontblote penis aan voornoemde [slachtoffer 3] te tonen;
ten aanzien van zaak B
primairhij op of omstreeks 12 oktober 2018 te Purmerend, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het betasten van verdachtes blote (en stijve) penis,
en bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit het volgende: hij, verdachte
- is 's avonds laat naast voornoemde [slachtoffer 4] gaan lopen en/of heeft haar vervolgens aangesproken en/of
- heeft vervolgens zijn penis uit zijn, verdachtes broek gehaald en/of heeft zichzelf gemasturbeerd en/of
- heeft vervolgens de hand van voornoemde [slachtoffer 4] gepakt en deze hand onverhoeds naar/tegen de blote (en stijve) penis van verdachte gebracht en/of gehouden, terwijl hij zei 'come on, come on, help me', althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
subsidiairhij op of omstreeks 12 oktober 2018 te Purmerend, althans in Nederland, de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Koogsingel, door zijn penis uit zijn broek te halen en zichzelf vervolgens af te trekken;
ten aanzien van zaak C
hij op of omstreeks 25 september 2019 te Purmerend, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal telkens afbeeldingen, te weten foto's - en/of (een) gegevensdrager(s), bevattende afbeeldingen, te weten een mobiele telefoon, merk Apple, type 5S, bevattende afbeeldingen - van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken in bezit heeft gehad heeft en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft
welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
- het met de/een mond oraal penetreren van het lichaam van een (ander) persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (foto 1, bestandsnaam: [AA]) en/of
- het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze persoon gekleed is en/of opgemaakt is en/of poseert in een omgeving en/of in een erotisch getinte houding (op een wijze) die niet bij zijn/haar leeftijd past/passen en/of waarbij deze persoon zich (vervolgens) in opeenvolgende afbeeldingen/filmfragmenten van zijn/haar kleding ontdoet en/of (waarna) door het camerastandpunt, de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van deze persoon en/of de uitsnede van de foto's/film(s) nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel, de borsten en/of billen in beeld gebracht worden (waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling (foto 2, bestandsnaam:[ BB]).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van feit 2 in zaak A en daarnaast tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 3 in zaak A, het primaire feit in zaak B en het feit in zaak C.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal van de hem verweten feiten in zaken A, B en C moet worden vrijgesproken, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat om tot bewezenverklaring van deze feiten te komen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 3 in zaak A, het primaire feit in zaak B en het feit in zaak C op grond van de bewijsmiddelen, die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen, en overweegt als volgt.
3.3.2.
Algemeen
De rechtbank stelt voorop dat het in artikel 342, tweede lid, Sv neergelegde bewijsminimum (de zogeheten unus testis nullus testis-regel) volgens vaste jurisprudentie betekent dat het bewijs dat een verdachte een feit heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of aangever. Een belastende verklaring moet in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daarbij geldt dat de vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan zich niet in algemene zin laat beantwoorden, maar een beoordeling van het concrete geval vergt.
Zedenzaken als deze kenmerken zich over het algemeen door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de seksuele handelingen; het beweerdelijke slachtoffer en de beweerdelijke dader. Wanneer de verdachte ontkent, betekent dat meestal dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden is. In een dergelijke situatie kan de verklaring van het slachtoffer in combinatie met een geringe mate van steunbewijs echter voldoende wettig bewijs opleveren.
3.3.3.
Feiten 1 en 2 in zaak A
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder feit 1 in zaak A wordt verweten. Op basis van de bewijsmiddelen - betreffende de aangiftes en de verklaringen van de slachtoffers, ondersteund door de camerabeelden en de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij met de meisjes in de lift aanwezig was - stelt de rechtbank vast dat verdachte op 23 september 2019 twee toen vijfjarige meisjes in de lift heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen, namelijk door in hun bijzijn en nabijheid (kort gezegd) zijn ontblote penis te tonen, met zijn handen zijn penis aan te raken en daaraan te friemelen en daarbij één van hen te vragen of zij zijn penis wilde aanraken. Uit de bewijsmiddelen blijkt hoezeer de slachtoffers zijn geschrokken en het voorval nog diezelfde dag aan hun ouders hebben verteld.
De rechtbank is, anders dan de raadsman heeft bepleit, van oordeel dat verdachte daarbij met ontuchtig oogmerk heeft gehandeld. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘ontuchtig oogmerk’, als bedoeld in artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht (Sr), vast moet komen te staan dat de gedraging is verricht voor seksuele doeleinden en dat handelen dat enkel in strijd is met de sociaal-ethische norm onvoldoende is voor het aannemen van een ontuchtig oogmerk (HR 26 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:101). Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat onder dit bestanddeel bijvoorbeeld de situatie valt waarin de dader probeert de seksuele vorming van een kind door confrontatie met seksuele handelingen op zodanige wijze negatief te beïnvloeden dat een kind voor de toekomst eerder geneigd is met het ondergaan van ontucht in te stemmen, of wanneer de dader voor zijn eigen seksueel gerief een kind aanwezig laat zijn bij seksuele handelingen. De rechtbank is, gelet op de gedragingen van verdachte die volgen uit de bewijsmiddelen, van oordeel dat van dat laatste sprake is in deze zaak en verdachte heeft gehandeld om zijn eigen seksuele behoefte te bevredigen. De rechtbank komt daarom tot bewezenverklaring van dit feit.
Het verwijt onder feit 2 in zaak A dat verdachte in die lift ook met één van de slachtoffers ontuchtige handelingen zou hebben gepleegd, namelijk het laten betasten van zijn ontblote penis, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van het slachtoffer hierover, eerst afgelegd tijdens haar verhoor, vindt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
3.3.4.
Feit 3 in zaak A
Uit de stukken over feit 3 in zaak A komt naar voren dat een man op 22 juni 2019 een toen achtjarig meisje aan haar arm de lift in heeft getrokken, zijn broek heeft laten zakken en vervolgens zijn ontblote penis aan haar heeft getoond. De vraag is of het dossier voldoende bewijs bevat voor de conclusie dat dit feit is gepleegd en dat verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dit feit, mede op basis van schakelbewijs, bestaande uit de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan feit 1 in zaak A.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie het gebruik van aan andere bewezen verklaarde, soortgelijke feiten ten grondslag liggend bewijs als ondersteunend schakelbewijs is toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van dat andere feit dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van de te bewijzen feiten en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van een verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat feiten 1 en 3 in zaak A telkens het seksueel corrumperen van minderjarige meisjes betreffen, die wat betreft de manier van handelen een aanzienlijke mate van overeenkomst met elkaar vertonen. De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen die mede het bewijs vormen voor het begaan van feit 3 in zaak A blijkt van een patroon in het gedrag van de dader en een signalement van de dader dat op essentiële punten overeenkomt en dat past bij de feitelijke gang van zaken bij het hierboven als bewezen geoordeelde feit 1 in zaak A. De rechtbank zal daarom de bewijsmiddelen die zijn gebruikt bij feit 1 in zaak A, voor zover van toepassing, ook gebruiken bij de bewijsconstructie die ten grondslag ligt aan de bewezenverklaring van feit 3 in zaak A.
De rechtbank acht voor het specifieke gedragspatroon redengevend dat zowel het voorval van 22 juni 2019 (feit 3) als het voorval van 23 september 2019 (feit 1), heeft plaatsgevonden in één van de liften van hetzelfde flatgebouw in Purmerend, waar verdachte toen op de vijfde verdieping woonachtig was. Verder acht de rechtbank redengevend dat de slachtoffers van beide voorvallen jonge minderjarige meisjes betreffen, van respectievelijk vijf en acht jaren oud aan wie verdachte in die lift steeds kort gezegd zijn ontblote penis heeft getoond. De rechtbank acht voor het bewijs tot slot redengevend dat het signalement van de dader van het voorval op 22 juni 2019 overeenkomsten vertoont met het signalement van de dader van het voorval op 23 september 2019, waarvan de rechtbank hierboven bewezen heeft geacht dat dit verdachte is geweest. Uit het dossier volgt dat de dader van het voorval op 22 juni 2019 een man was met kort oranjekleurig haar. De dader van het voorval op 23 september 2019 is omschreven als een lange man met kort rood/oranjekleurig haar. In combinatie met de overige bewijsmiddelen draagt het bovenstaande bij aan de overtuiging van de rechtbank dat verdachte ook feit 3 heeft gepleegd.
De rechtbank komt, gelet op wat zij hiervoor heeft overwogen, tot de conclusie dat verdachte ook feit 3 heeft begaan en het slachtoffer met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen. Naast de redengevende feiten en omstandigheden weergegeven in de bewijsmiddelen ter zake van dit feit, berust dit oordeel mede op het steunend schakelbewijs, bestaande uit de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de bewezenverklaring van feit 1. De enkele omstandigheid dat het slachtoffer en verdachte niet te zien zijn op de door de politie onderzochte camerabeelden van de centrale hal en de twee liften van het flatgebouw, maakt dit oordeel niet anders. Daarbij speelt het een rol dat de rechtbank is gebleken dat het politieonderzoek op dit punt niet uitputtend is geweest. Uit het dossier blijkt dat de politie de camerabeelden van 22 juni 2019 van 16.30 uur tot 20.30 uur heeft bekeken, terwijl uit de verklaring van de moeder van het slachtoffer blijkt dat zij al vanaf 12.00 uur aan het spelen was in en rond het flatgebouw, waar haar tante en een vriendje wonen.
3.3.5.
Primair feit in zaak B
De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen wat verdachte primair in zaak B wordt verweten.
Aangeefster heeft (kort gezegd) verklaard dat op de late avond van 12 oktober 2018 een man in de bus met een intense blik naar haar staarde en dat die man, nadat zij was uitgestapt bij de bushalte aan de Koogsingel in Purmerend, plots ook uitstapte en haar daarna van achteren naderde. De man kwam vervolgens naast aangeefster lopen, haalde zijn penis uit zijn broek en masturbeerde zich, waarbij hij de hand van aangeefster pakte en tegen zijn ontblote, stijve penis hield en aangeefster vroeg om hem te helpen. Zodoende heeft de man aangeefster door een feitelijkheid gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen.
De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen reden om aan de inhoud van de verklaring van aangeefster te twijfelen en zal deze voor het bewijs gebruiken. De verklaring van aangeefster vindt naar het oordeel van de rechtbank op onderdelen steun in de camerabeelden van de bus en de twee voiceberichten die aangeefster direct na het voorval voor vrienden heeft ingesproken. Daar komt nog bij dat verdachte, die aanvankelijk heeft ontkend dat hij in de betreffende bus samen met aangeefster bij de bushalte aan de Koogsingel was uitgestapt in plaats van één bushalte later, de halte die hij normaliter neemt omdat deze dichtbij zijn woning is, eerst na confrontatie met de camerabeelden in de bus heeft erkend dat hij dit keer een halte eerder was uitgestapt. Ook hierin ziet de rechtbank ondersteuning van de verklaring van aangeefster en zij acht de verklaring van aangeefster over het voorval betrouwbaar.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster in combinatie met het steunbewijs in dit geval voldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren voor wat verdachte primair in zaak B wordt verweten. De rechtbank komt daarom tot bewezenverklaring van dit feit.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 en 3 in zaak A, het primaire feit in zaak B en het feit in zaak C heeft begaan, met dien verstande dat:
ten aanzien van zaak A
feit 1
hij op 23 september 2019 te Purmerend, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], geboren resp. op xx-xx-2013 en yy-yy-2013, van wie verdachte wist dat zij de leeftijd van zestien jaar nog niet hadden bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuigen te zijn van seksuele handelingen door in het bijzijn van en in de directe nabijheid van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
- zijn broek omlaag te trekken en
- vervolgens zijn ontblote penis te tonen en
- vervolgens met zijn, verdachtes handen aan zijn penis te 'friemelen' en
- vervolgens aan voornoemde [slachtoffer 1] te vragen of ze 'dat' wil aanraken;
feit 3
hij op 22 juni 2019 te Purmerend, [slachtoffer 3], geboren op zz-zz-2011, van wie verdachte wist dat zij de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen door in het bijzijn van en in de directe nabijheid van die [slachtoffer 3]
- nadat hij voornoemde [slachtoffer 3] aan haar armen de lift in had getrokken, zijn broek te laten zakken en
- vervolgens zijn penis uit zijn broek te halen en zijn ontblote penis aan voornoemde [slachtoffer 3] te tonen;
ten aanzien van zaak B
primairhij op 12 oktober 2018 te Purmerend, door een feitelijkheid, [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het betasten van verdachtes blote en stijve penis, en bestaande die feitelijkheid uit het volgende: hij, verdachte
- is 's avonds laat naast voornoemde [slachtoffer 4] gaan lopen en
- heeft vervolgens zijn penis uit zijn, verdachtes broek gehaald en heeft zichzelf gemasturbeerd en
- heeft vervolgens de hand van voornoemde [slachtoffer 4] gepakt en deze hand onverhoeds naar de blote en stijve penis van verdachte gebracht en ertegen gehouden, terwijl hij zei 'come on, come on, help me';
ten aanzien van zaak C
hij op 25 september 2019 te Purmerend, een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen, te weten een mobiele telefoon, merk Apple, type S5, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken, in bezit heeft gehad, welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
- het oraal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt (foto 1, bestandsnaam: [AA]) en
- het gedeeltelijk naakt poseren door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze persoon gekleed is en poseert in een omgeving en in een erotisch getinte houding op een wijze die niet bij haar leeftijd passen, waarbij nadrukkelijk het geslachtsdeel, de borsten en/of billen in beeld gebracht worden en waarbij de afbeelding aldus een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en strekt tot seksuele prikkeling (foto 2, bestandsnaam: [BB]).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A
feit 1
een persoon, van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe bewegen getuige te zijn van seksuele handelingen, meermalen gepleegd;
feit 3
een persoon, van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe bewegen getuige te zijn van seksuele handelingen;
ten aanzien van zaak B
primair
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
ten aanzien van zaak C
een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, in bezit hebben, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Bij de beantwoording van de vraag of en in welke mate de gepleegde feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend, heeft de rechtbank kennisgenomen van het psychologisch onderzoeksrapport van 7 februari 2020 van [deskundige 1] en het psychiatrisch onderzoekrapport van 13 februari 2020 van [deskundige 2]. De conclusies van de deskundigen luiden, kort samengevat, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van exhibitionisme en een pedofiele stoornis. Dit ziektebeeld was ten tijde van de gepleegde feiten in de zaken A, B en C bij verdachte aanwezig. Verdachte wordt door zijn seksuele problematiek gestuurd in zijn gedrag, maar niet volledig. Hij heeft zich laten leiden door zijn seksuele behoeften, zonder daarbij voldoende rekening te houden met de negatieve consequenties daarvan voor anderen. Beide deskundigen adviseren daarom de gepleegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. De rechtbank acht verdachte ten aanzien van de gepleegde feiten strafbaar, maar wel verminderd toerekeningsvatbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, gelet op de ernst van de door haar bewezen geachte feiten, alsmede de seksuele problematiek van verdachte, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, onder de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. De officier van justitie heeft gevorderd deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Verder heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, als bedoeld in artikel 38z Sr.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging, meer dan de officier van justitie in haar vordering heeft gedaan, de persoon van verdachte te betrekken en gelet hierop en op de geringe ernst van de gepleegde feiten te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, aangevuld met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf onder de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, met een langere proeftijd van bijvoorbeeld vijf jaren.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel corrumperen van drie minderjarige meisjes. In de lift van het flatgebouw waar hij woonde, heeft verdachte de meisjes op verschillende momenten gedwongen getuige te zijn van seksuele handelingen. Hij heeft in de gesloten lift zijn broek naar beneden getrokken, zijn ontblote penis aan de meisjes getoond en zijn penis vervolgens in hun aanwezigheid aangeraakt, waarbij hij aan twee van hen vroeg of zij zijn penis wilden aanraken. Dergelijk gedrag is verboden met het oog op de bescherming van de persoonlijke en seksuele integriteit van jeugdigen, die gezien hun leeftijd onvoldoende in staat worden geacht zichzelf te beschermen tegen misbruik van hun kwetsbaarheid.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan de feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een jonge vrouw. Verdachte heeft de vrouw ’s avonds laat op straat gedwongen een seksuele handeling te tolereren. Terwijl de vrouw nietsvermoedend de bus verliet om naar huis te lopen, is verdachte naast de vrouw gaan lopen, heeft zijn penis uit zijn broek gehaald en heeft zichzelf gemasturbeerd. Daarbij heeft verdachte de hand van de vrouw tegen zijn ontblote, stijve penis gehouden en de vrouw gevraagd hem te helpen.
Door op deze manier te handelen tegen de meisjes en de jonge vrouw heeft verdachte een inbreuk gemaakt op hun integriteit en hun algemene eerbaarheid geschonden. Hij heeft de slachtoffers onverhoeds blootgesteld aan een nare ervaring, die gevoelens van angst en onveiligheid kan veroorzaken en die hen mogelijk lange tijd zal bijblijven. Dat blijkt ook uit de onderbouwing van de vorderingen benadeelde partij die namens de drie meisjes tegen verdachte zijn ingediend. Verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door zijn seksuele impulsen. Hij heeft zich geenszins bekommerd over de mogelijke gevolgen van zijn handelen voor de deels minderjarige slachtoffers. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het in het bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen. Verdachte heeft met dat bezit de norm dat seksueel misbruik van jeugdigen moet worden tegengegaan, geschonden. Door het bezit van kinderporno is het verdachte mede toe te rekenen dat uiterst verwerpelijke praktijken, die plaatsvinden met kinderen van veelal (zeer) jonge leeftijd, in stand worden gehouden en bevorderd.
Oplegging van een straf
De ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige tijd. Zeker omdat uit het strafblad van verdachte van 16 januari 2020 blijkt dat hij eind 2018 is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor het bezit van kinderporno en hij de gepleegde feiten heeft begaan tijdens de proeftijd bij die voorwaardelijke straf. Reeds gelet hierop moet verdachte als een recidivist worden aangemerkt. De rechtbank betrekt dit in strafverzwarende zin bij de straftoemeting.
Oplegging van een maatregel
Bij de beantwoording van de vraag of en in welke vorm aan verdachte daarnaast ook de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank het hiervoor onder 5. besproken psychologische en psychiatrische rapport, alsmede het reclasseringsrapport van 10 juni 2020 van Reclassering Nederland en de daarop op de zitting gegeven toelichting. De adviezen houden over het recidiverisico en mogelijke interventies samengevat het volgende in.
Verdachte heeft al langere tijd behandeling voor zijn seksuele problematiek, maar dit is onvoldoende aangeslagen en verdachte is meermalen gerecidiveerd. Het recidiverisico wordt op dit moment hoog ingeschat wanneer verdachte geen enkele vorm van behandeling krijgt. Verdachte heeft een zeer beperkt ziektebesef en ziekte-inzicht. Hij lijkt maar zeer beperkt te beseffen dat er bij hem sprake is van een deviante seksuele voorkeur en gedrag. Hierdoor, alsmede vanwege een beperkt sociaal netwerk en het gebrek aan werk, bestaat het risico dat verdachte zich meer gaat terugtrekken en meer porno gaat kijken. Daarmee wordt de opstap naar seksueel grensoverschrijdend gedrag vergroot. Een behandeling gericht op het voorkomen van seksuele delicten, door het aanleren van een betere coping, een betere zelfcontrole en vroege herkenning van signalen van delictgedrag, zou verdachte kunnen helpen om niet te recidiveren. De deskundigen zijn van mening dat een ambulante behandeling onvoldoende is om de kans op recidive te beperken. Ambulante behandeling is de afgelopen jaren namelijk onvoldoende effectief gebleken. De deskundigen adviseren daarom een klinische behandeling voor zedendelinquenten, gevolgd door mogelijk een ambulant traject, in het kader van bij voorkeur terbeschikkingstelling met voorwaarden wanneer verdachte bereid is daaraan mee te werken.
Op grond van eerdere positieve ervaringen in de samenwerking tussen verdachte en de reclassering, vindt de reclassering het verantwoord en ziet zij mogelijkheden om toezicht, begeleiding en behandeling binnen het kader van terbeschikkingstelling met voorwaarden uit te voeren. Daartoe heeft de reclassering in haar rapport verschillende voorwaarden geadviseerd, waaronder de opname in zorginstelling FPK GGZ Drenthe in Assen, een ambulante behandeling, een locatieverbod, het vermijden van contact met minderjarigen en het vermijden van kinderporno.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard hulp bij zijn problematiek te accepteren en zich bereid getoond de door de reclassering geadviseerde voorwaarden na te leven.
Slotsom
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van alle gepleegde feiten in de zaken A, B en C oplegging van een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, op zijn plaats is.
Daarnaast is de rechtbank, gelet op de problematiek van verdachte, van oordeel dat ten aanzien van het primaire feit in zaak B en het feit in zaak C de terbeschikkingstelling van verdachte moet worden gelast en voorwaarden betreffende zijn gedrag moeten worden gesteld, namelijk de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van deze feiten, zijnde feiten die elk een misdrijf betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, die behandeling vergt. De algemene veiligheid van personen eist naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van deze maatregel. De rechtbank stelt vast dat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven kan gaan, aangezien de maatregel wordt opgelegd ten aanzien van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Omdat de rechtbank het van belang acht dat de behandeling van verdachte direct aansluitend aan zijn detentie zal aanvangen, zal de rechtbank tot slot bepalen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Aan de wettelijke voorwaarden daarvoor is voldaan, aangezien er zonder de noodzakelijke behandeling ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
In al het voorgaande ligt besloten dat de rechtbank de door de raadsman verzochte oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf niet afdoende acht.
De rechtbank ziet tot slot, anders dan de officier van justitie, geen reden voor oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, als bedoeld in artikel 38z Sr.

7.Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Inhoud van de vorderingen
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] is tegen verdachte een vordering ingediend tot betaling van € 2.028,08 schadevergoeding, wegens materiële (€ 28,08) en immateriële (€ 2.000,-) schade die zij als gevolg van de feiten 1 en 2 in zaak A zou hebben geleden.
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] is tegen verdachte eveneens een vordering ingediend tot betaling van € 2.028,08 schadevergoeding, wegens materiële (€ 28,08) en immateriële (€ 2.000,-) schade die zij als gevolg van feit 1 in zaak A zou hebben geleden. Daarnaast is namens de benadeelde partij vergoeding van € 14,40 proceskosten gevorderd.
Tot slot is namens de benadeelde partij [slachtoffer 3] tegen verdachte een vordering ingediend tot betaling van € 2.032,24 schadevergoeding, wegens materiële (€ 32,24) en immateriële (€ 2.000,-) schade die zij als gevolg van feit 3 in zaak A zou hebben geleden.
Beoordeling van de vorderingen
De rechtbank is van oordeel dat de namens de benadeelde partijen gestelde materiële schade, die de raadsman ook niet heeft betwist, rechtstreeks voortvloeit uit feit 1 respectievelijk feit 3 in zaak A. De vorderingen kunnen daarom in zoverre worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst en aard van de bewezen verklaarde feiten 1 en 3 in zaak A en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen, tevens vergoeding van immateriële schade billijk is. Gelet op de nu voorhanden zijnde onderbouwing van de vorderingen in samenhang met het verhandelde ter terechtzitting alsmede toegewezen vorderingen in soortgelijke strafzaken in aanmerking nemend, komt de rechtbank vergoeding van € 1.000,- voor elk van de benadeelde partijen billijk voor. De vorderingen zullen in zoverre worden toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partijen in het overige immateriële deel niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
Slotsom
Dit alles leidt tot de slotsom dat verdachte wordt verplicht tot betaling van € 1.028,08 aan zowel de benadeelde partij [slachtoffer 1] als de benadeelde partij [slachtoffer 2], vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte wordt daarnaast verplicht tot betaling van € 1.032,24 aan de benadeelde partij [slachtoffer 3], vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank verklaart de genoemde benadeelde partijen in het overige deel van de vorderingen niet-ontvankelijk. Zij kunnen dit deel van de vorderingen desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Daarnaast wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken. De tot op heden door de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil. De tot op heden door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakte kosten worden vastgesteld op € 14,40.
De rechtbank ziet verder aanleiding om in het belang van de genoemde benadeelde partijen, als extra waarborg voor betaling, ter zake van de vorderingen de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 20 november 2018 in de zaak met parketnummer 15/871568-16 heeft de meervoudige strafkamer te Alkmaar verdachte in verband met overtreding van artikel 240b Sr veroordeeld tot onder andere een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder, onder andere, de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een nieuw strafbaar feit. De mededeling voorwaardelijke veroordeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 11 december 2018 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 5 december 2018. Die proeftijd was nog niet geëindigd ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de voorwaardelijk opgelegde straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering moet worden afgewezen. Uit dit vonnis blijkt dat verdachte de voorwaarde niet heeft nageleefd dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een nieuw strafbaar feit. In zoverre komt de vordering tot tenuitvoerlegging voor toewijzing in aanmerking. Gelet echter op de straf en maatregel die de rechtbank aan verdachte zal opleggen, waarbij de nadruk naast de gevangenisstraf ligt op het belang van behandeling van verdachte, acht de rechtbank het toewijzen van de vordering op dit moment niet opportuun.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen die van toepassing zijn, zijn de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 57, 63, 240b, 246 en 248d Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 in zaak A is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de feiten 1 en 3 in zaak A, het primaire feit in zaak B en het feit in zaak C heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten 1 en 3 in zaak A, het primair bewezen verklaarde feit in zaak B en het bewezen verklaarde feit in zaak C de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
eengevangenisstrafvoor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende zijn gedrag:
  • geen strafbaar feit plegen:betrokkene maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
  • meewerken aan reclasseringstoezicht:betrokkene werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat betrokkene
  • zich op afspraken bij de reclassering meldt, zo vaak als de reclassering dat nodig acht.
  • een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien, als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, wat nodig is om de identiteit van betrokkene vast te stellen.
  • zich aan de aanwijzingen van de reclassering houdt, waarbij de reclassering aanwijzingen kan geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
  • de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is, welke foto nodig is voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
  • mee werkt aan huisbezoeken.
  • de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
  • zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
  • mee werkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht.
  • meewerken aan een time-out:betrokkene werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
  • verbod naar buitenland:betrokkene gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie.
  • opname in een zorginstelling:betrokkene laat zich opnemen in FPK GGZ Drenthe te Assen of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan daarbij onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
  • ambulante behandeling: betrokkene laat zich behandelen door een nog nader te bepalen forensische psychiatrische polikliniek in de regio waar hij zal uitstromen of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend na het ontslag uit de klinische setting. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan daarbij onderdeel zijn van de behandeling.
  • locatieverbod:betrokkene bevindt zich niet in de wijk van [XX] te Purmerend, zolang de reclassering dit verbod noodzakelijk acht.
  • vermijden van contact met minderjarigen:betrokkene zoekt op geen enkele wijze contact met minderjarigen. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk.
  • vermijden van kinderporno:betrokkene onthoudt zich op welke wijze dan ook van het seksueel getint communiceren met minderjarigen, gedrag dat is gericht op een digitale omgeving waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen, en gedrag dat is gericht op een digitale omgeving waarin over seksuele handelingen met minderjarigen wordt gecommuniceerd. Betrokkene bespreekt tijdens de gesprekken met de reclassering hoe hij denkt dit gedrag te voorkomen. Het toezicht op deze voorwaarde kan onder andere bestaan uit controles van computers en andere apparatuur. Betrokkene werkt mee aan controle van digitale gegevensdragers tijdens een huisbezoek.
Geeft opdracht aan de reclassering bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst gedeeltelijk toede vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.028,08, bestaande uit € 28,08 materiële schadevergoeding en € 1.000,- immateriële schadevergoeding, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.028,08, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen gijzeling.
Wijst gedeeltelijk toede vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.028,08, bestaande uit € 28,08 materiële schadevergoeding en € 1.000,- immateriële schadevergoeding, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.028,08, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen gijzeling.
Wijst gedeeltelijk toede vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 3]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.032,24, bestaande uit € 32,24 materiële schadevergoeding en € 1.000,- immateriële schadevergoeding, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de benadeelde partij, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.032,24, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen gijzeling.
Verklaart de hiervoor genoemde benadeelde partijen in het overige deel van de vorderingen niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte ook in de kosten door deze benadeelde partijen gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken. In het geval van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] zijn de kosten tot op heden begroot op
nihilen in het geval van [slachtoffer 2] op
€ 14,40.
Bepaalt dat de toepassing van de genoemde gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichtingen aan de Staat niet opheft.
Bepaalt verder dat betalingen aan de benadeelde partijen in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en omgekeerd dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen.
Wijst afde vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15-874568-16.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. I.S. Burggraaff, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 juli 2020.