ECLI:NL:RBNHO:2020:4916

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4437
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende toegenomen arbeidsongeschiktheid

Op 3 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen de weigering van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen in de zin van artikel 55, eerste lid en onder b van de Wet WIA. Eiseres was eerder arbeidsongeschikt geweest, maar de verzekeringsarts had geconcludeerd dat zij op de datum in geding niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank benoemde een deskundige die bevestigde dat eiseres op de datum in geding, 26 januari 2016, beperkt was, maar niet in een mate die recht gaf op een WIA-uitkering. De rechtbank volgde de deskundige in zijn conclusie dat de beperkingen van eiseres niet juist waren vastgesteld, maar oordeelde dat dit niet leidde tot een toename van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/4437

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K.U.J. Hopman),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: nu mr. K. Aït Moha).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres per 26 januari 2016 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 29 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn (toenmalige) gemachtigde.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Daarna hebben partijen schriftelijk hun standpunten nader uiteengezet.
De rechtbank heeft vervolgens verzekeringsarts [naam] als deskundige benoemd. Zij heeft op 25 maart 2019 en 7 oktober 2019 verslag uitgebracht. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Zowel eiseres als verweerder heeft daarvan gebruik gemaakt.
Met instemming van partijen heeft de rechtbank een nadere zitting achterwege gelaten.
Daarna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De uitspraak wordt gedaan door een andere rechter dan die het onderzoek ter zitting heeft gedaan.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is uitgevallen voor haar werk als [functie] wegens lichamelijke en psychische klachten. In de periode van 23 april 2010 tot 2 juli 2013 is zij arbeidsongeschikt geweest. Daarna heeft verweerder haar niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet WIA omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Ten behoeve van die beoordeling werd op 2 september 2013 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld voor de datum 2 juli 2013. Tegen deze weigering heeft eiseres hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Per einde wachttijd heeft verweerder aan eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Vanuit de WW heeft eiseres zich in 2015 ziek gemeld met toegenomen psychische klachten en rugklachten. Verweerder heeft eiseres per 24 september 2015 geschikt geacht voor haar laatst verrichte werk als [functie] . Ook hierover is een hoger beroep aanhangig bij de CRvB.
1.2.
Op 10 februari 2016 heeft eiseres zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld en een aanvraag gedaan op grond van de Wet WIA. In verband met deze aanvraag heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig onderzoek laten verrichten. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 15 maart 2016 geconcludeerd dat geen sprake is van uitval met overwegend dezelfde klachten. Verweerder heeft zich bij het primaire besluit op deze rapportage gebaseerd en beslist dat eiseres niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet WIA.
2. In bezwaar heeft verweerder opnieuw een verzekeringsgeneeskundig onderzoek laten verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft onderzocht of de belastbaarheid van eiseres correct is vastgesteld en of sprake is van een toename van beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak. Hij heeft in dit verband informatie opgevraagd bij de psycholoog en de huisarts van eiseres. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd op 26 september 2016. Hij volgt de primaire verzekeringsarts niet in de conclusie dat er sprake zou zijn van een kennelijk andere oorzaak. Vervolgens geeft hij aan dat wel sprake is van klachten, maar niet van een toename van beperkingen, niet uit dezelfde en ook niet uit een andere oorzaak. Daarbij heeft hij vermeld dat hij geen rekening heeft gehouden met de gevolgen van de medicatie die eiseres gebruikt, omdat zij de medicijnen feitelijk ten onrechte gebruikt. Op basis van deze rapportage heeft verweerder in het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Ter beantwoording ligt de vraag voor of verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres met ingang van 26 januari 2016 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat geen sprake is van een toename van arbeidsongeschiktheid, zoals bedoeld in artikel 55 van de Wet WIA. Artikel 55, eerste lid en onder b, van de Wet WIA bepaalt dat indien op de eerste dag na afloop van de wachttijd geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat hij wel gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
4.1.
Partijen zijn het met elkaar eens dat de klachten van eiseres niet voortkomen uit een kennelijke andere oorzaak, maar uit dezelfde oorzaak die eerder heeft geleid tot klachten en beperkingen. Zoals ook op de zitting van 10 november 2017 is vastgesteld, gaat het in dit beroep hoofdzakelijk om de vraag of sprake is van toegenomen beperkingen.
4.2.
Eiseres voert in beroep aan dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de gevolgen van het medicijngebruik van eiseres. Daartoe stelt eiseres dat zij medicijnen slikt, waaronder morfine en fluoxetine. Ook op de datum in geding gebruikte zij die medicatie. De medicijnen worden voorgeschreven door de huisarts, in overleg met de psycholoog. Eiseres stelt dat het gebruik van deze medicatie volgens de Basisinformatie CBBS 2013 aanleiding zou moeten zijn tot het scoren van een beperking op item 1.9.9 van de functionele mogelijkhedenlijst. Daarbij is het volgens haar niet relevant of eiseres daadwerkelijk de bijwerkingen van die medicijnen ervaart. Ter zitting heeft eiseres aangeven dat het in dit beroep enkel gaat om het gebruik van morfine.
4.3.
Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn verweer naar de aanvullende rapportages van de verzekeringsarts b&b. In de rapportage van 1 december 2017 schrijft hij dat hij er ook van uitgaat dat de medicatie is voorgeschreven door een reguliere arts. Met het gebruik van die medicatie moet rekening worden gehouden volgens hem, in die zin dat beroepsmatig autorijden onder gebruik van bepaalde medicatie (gele stikker) niet is toegestaan, ook als er objectief bij de gebruiker geen enkele cognitieve beperking valt waar te nemen. Daaraan voegt hij toe dat met betrekking tot de functieduiding geen reden is om een beperking te stellen op het betreffende item in de FML, gelet op het ontbreken van cognitieve beperkingen. Daarbij wijst hij op zijn rapport van 26 september 2016, waarin hij heeft vermeld dat bij eigen onderzoek geen overtuigende aanwijzingen heeft gevonden voor cognitieve stoornissen.
4.4.
Het item van de FML waar het gelet op de stellingen van partijen om gaat heeft betrekking op de vraag of eiseres is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico, item 1.9.9 van de FML. De rechtbank heeft aanleiding gezien om een verzekeringsarts als deskundige te benoemen. Verzekeringsarts [naam] heeft op 25 maart 2019 verslag uitgebracht. Daarin heeft zij op basis van haar eigen onderzoek en na bestudering van de (medische) gegevens – onder meer – vermeld dat eiseres op de datum in geding, zijnde 26 januari 2016, kampte met een dysthyme stoornis. Ook was sprake van klachten aan het bewegingsapparaat op basis van discopathieën cervicaal en lumbaal met chronische aspecifieke rugklachten en hypermobiliteit. In de rapportage heeft de deskundige vermeld dat op 26 januari 2016 eiseres nog steeds morfinepleisters gebruikt en dat daarvan uitgaande sprake was van dezelfde beperking ten aanzien van persoonlijk risico als op 2 juli 2013. De deskundige acht het aannemelijk dat (ook) op 26 januari 2016 het gebruik van medicatie met als bijwerking een verminderd reactievermogen, leidde tot een beperking ten aanzien van persoonlijk risico. Aan zowel de FML van 2 september 2013 als die van 27 augustus 2015 moet volgens de deskundige een beperking worden toegevoegd op item 1.9.9, met de toelichting dat het beroepsmatig besturen van een voertuig, het werken op hoogte en het werken in de nabijheid van gevaarlijke machines niet mogelijk wordt geacht. De deskundige heeft daarbij aangegeven dat zij een nadere beoordeling door een arbeidsdeskundige nodig acht, vanwege de aanpassing van de FML.
5. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. De rechtbank is van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet. Het door de deskundige uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De rechtbank gaat dan ook uit van de conclusie van de deskundige dat eiseres op 26 januari 2016 ook beperkt geacht moet worden op item 1.9.9, zoals door de deskundige is omschreven. In zoverre zijn de beperkingen van eiseres niet juist vastgesteld.
6.1.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of sprake is van toegenomen beperkingen. Hoewel uit het voorgaande volgt dat eiseres op 26 januari 2016 meer beperkt geacht moet worden dan verweerder eerder had aangenomen, betekent dat nog niet dat sprake is van een toename van haar beperkingen in de zin van artikel 55, eerste lid en onder b van de Wet WIA.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts b&b de door de deskundige toegevoegde beperking op 24 april 2019 in de FML, geldig vanaf 2 juli 2013, heeft opgenomen. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) in haar rapportage van 25 april 2019, naar aanleiding van de gewijzigde FML, gemotiveerd dat op de aspecten die met toevoeging van de beperking op 1.9.9. aan de orde zijn, geen zwaardere belasting voorkomt in de maatmanfunctie. Zo wordt er niet op hoogte gewerkt, komt autorijden niet voor en heeft de arbeidsdeskundige b&b geïnformeerd bij de werkgever van eiseres waarbij haar is gebleken dat het om kleine machines gaat die geen enkel gevaar opleveren. Ook ten aanzien van een van de geselecteerde functies geldt uitsluitend een signalering op de toegevoegde beperking op 1.9.9. In verband met het werken met een soldeerbout in een van de betreffende functies stelt de arbeidsdeskundige b&b dat dit geen gevaarlijke machine is zodat de belastbaarheid niet wordt overschreden. De arbeidsdeskundige b&b heeft vervolgens geconcludeerd dat eiseres onveranderd geschikt is voor haar eigen werk, de maatmanfunctie, per 2 juli 2013.
Verder neemt de rechtbank eveneens in aanmerking dat de deskundige bij aanvullende rapportage desgevraagd heeft laten weten dat zij gelet op de beschrijving van de werkzaamheden in de functie van [functie] eiseres in staat acht het werk te verrichten.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat aan de relevante aspecten in de rapportages van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b op gerichte wijze aandacht is besteed.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de score van een beperking op item 1.9.9. automatisch tot verwerping van functies met gevaarlijke machines moet leiden en dat een snijmachine volgens de Basisinformatie CBBS een gevaarlijke machine is, ongeacht de grootte daarvan. De Basisinformatie CBBS biedt een naslagwerk voor verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen bij het beoordelen en vaststellen van beperkingen en het invullen van de FML. Dit naslagwerk geeft aanwijzingen aan de verzekeringsarts hoe om te gaan met het CBBS als ondersteunend systeem en bevat bepaalde uitgangspunten en handvatten. Vervolgens gebruikt de arbeidsdeskundige naar eigen inzicht alle beschikbare functie-informatie van het CBBS om zich een beeld te vormen. In dit geval gaat het om de beoordeling van de geschiktheid van de eigen functie van eiseres en heeft de arbeidsdeskundige b&b blijkens de beschikbare rapportages de betreffende machines beschreven en gericht onderzoek gedaan naar de machines waarmee eiseres in de functie van [functie] heeft gewerkt bij haar voormalig werkgever. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek van de arbeidsdeskundige b&b daarmee zorgvuldig geweest.
Het beroep van eiseres op de uitspraak van de Raad, ECLI:NL:CRVB:2019:471, kan haar niet baten. In die zaak werd geoordeeld dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat de betreffende functie aan de schatting ten grondslag kon worden gelegd omdat onvoldoende vaststond dat niet met bepaalde stoffen werd gewerkt zodat de Raad niet overtuigd was dat voldoende rekening werd gehouden met de betreffende beperking. In het geval van eiseres bestaat over de machines waarmee gewerkt wordt geen onduidelijkheid.
De rechtbank volgt de arbeidsdeskundige b&b eveneens in de toelichting in de aanvullende rapportage van 1 juli 2019 dat het gebruik van een mesje, anders dan eiseres betoogt, niet valt onder het verhoogd persoonlijk risico. Het gebruik van een mesje in de functie van [functie] staat aan de conclusie dat eiseres geschikt is voor haar eigen werk dan ook niet in de weg. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de in de rapportages neergelegde redengeving voor het handhaven van de conclusie dat eiseres geschikt is voor haar eigen functie toereikend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige b&b voldoende inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat uitgaande van de gewijzigde FML van 24 april 2019 de eigen functie geschikt is voor eiseres.
6.4.
Het beroep van eisers op artikel 9 sub e van het Schattingsbesluit gaat niet op. Eiseres heeft daartoe aangevoerd dat aan een functieduiding in de weg staat dat van een werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden dat hij zijn werknemer aan het werk laat met diens beperkingen, omdat de werknemer als gevolg van medicatiegebruik niet verzekerd is voor de aansprakelijkheidsverzekering van de werkgever. Deze stelling miskent echter dat genoemd aspect geen onderdeel is van de weging van de beoordeling door verweerder die thans in deze zaak aan de orde is.
6.5.
De rechtbank gaat uit van de juistheid van de vastgestelde medische belastbaarheid van eiseres in de FML van 24 april 2019, en de juistheid van de arbeidsdeskundige rapportage van 25 april 2019. Hoewel de belastbaarheid is gewijzigd en aan de FML is toegevoegd dat eiseres beperkt wordt geacht voor persoonlijk risico, item 1.9.9., leidt dit tot de conclusie dat eiseres, ook vanaf de datum in geding van 26 januari 2016, nog steeds geschikt is te achten voor de eigen functie van [functie] .
7. Dat eiseres geschikt wordt geacht voor haar eigen functie en dus geen sprake is van arbeidsongeschiktheid, leidt er voorts toe dat geen sprake is van toegenomen beperkingen die kunnen leiden tot toekenning van een WIA-uitkering, in de zin van artikel 55, eerste lid en onder b, Wet WIA. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht eiseres op die grond een uitkering geweigerd.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de nadere rapporten van de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b het geconstateerde gebrek in de motivering van het bestreden besluit met de gewijzigde FML van 25 april 2019 heeft hersteld. De rechtbank verklaart gelet op het herstelde gebrek het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en in totaal 1 punt voor de schriftelijke conclusies na deskundigenbericht) met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is gedaan op 3 juli 2020 door mr. A.R. ten Berge , rechter, in aanwezigheid van mr. F. Vermeij, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.