ECLI:NL:CRVB:2019:471

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
18/814 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en deugdelijkheid van motivering door het Uwv in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die lijdt aan erfelijk bepaalde methemoglobinemie. Appellante had zich ziek gemeld op 17 september 2013 en had een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. Het Uwv had in eerdere besluiten de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld, maar appellante was het niet eens met de motivering van het Uwv, vooral met betrekking tot de functie van medewerker tuinbouw. De Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd dat deze functie niet in strijd was met de medische beperkingen van appellante. De Raad concludeerde dat het Uwv het bestreden besluit niet had voorzien van een deugdelijke motivering, waardoor de functie van medewerker tuinbouw niet aan de schatting ten grondslag gelegd kon worden. Dit leidde tot de vaststelling dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 19 november 2015 op 100% gesteld moest worden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.044,80 bedroegen.

Uitspraak

18.814 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 december 2017, 16/3847 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 februari 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.J. Ouderdorp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ouderdorp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als bloemensorteerder/verdeler. Zij heeft zich op 17 september 2013 ziek gemeld met klachten van het bewegingsapparaat.
1.2.
Appellante heeft een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. In het kader daarvan zijn een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek verricht. Voor afronding van de besluitvorming op basis daarvan is appellante van 9 tot en met 17 september 2015 in het ziekenhuis opgenomen geweest vanwege ademhalingsklachten. Tijdens deze opname is bij appellante de aandoening methemoglobinemie vastgesteld. Na aanvullende verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoeken heeft het Uwv vervolgens op 20 november 2015 twee besluiten genomen.
1.3.
Bij het eerste besluit van 20 november 2015 heeft het Uwv appellante met ingang van 15 september 2015 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Appellante ontvangt de loongerelateerde uitkering tot en met 14 november 2018.
1.4.
Bij het tweede besluit van 20 november 2015 heeft het Uwv appellante met ingang van
19 november 2015 minder dan 15% arbeidsongeschikt geacht. Als gevolg daarvan zal de WGA-uitkering van appellante per 15 november 2018 worden beëindigd.
1.5.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het tweede besluit van 20 november 2015. Bij beslissing op bezwaar van 29 april 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar gegrond verklaard. Het Uwv heeft het besluit van 20 november 2015 herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 19 november 2015 vastgesteld op 36,04%. Dat betekent dat appellante na afloop van de loongerelateerde uitkering recht heeft op een WIA-uitkering.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 2 juni 2017 geoordeeld dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd voor zover het ziet op de beperkingen als gevolg van de methemoglobinemie. De algemene opmerking van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat de voor appellante kritisch uitlokkende factoren in bepaalde industrieën worden gebruikt, acht de rechtbank ontoereikend. Kennelijk zijn er lijsten met methemoglobine uitlokkende factoren beschikbaar. Ook de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat in algemene zin gesteld kan worden dat de aanwezigheid van uitlokkende stoffen in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, gelet op de inhoud van het werk en de werkomgeving, niet kenmerkend is, is naar het oordeel van de rechtbank niet toereikend. De rechtbank heeft het Uwv opdracht gegeven nader te motiveren welke uitlokkende factoren er voor appellante zijn en de lijsten met uitlokkende factoren kenbaar in de beoordeling te betrekken. Verder dient het Uwv nader te motiveren in hoeverre de mogelijk uitlokkende stoffen in de geduide functies voorkomen.
2.3.
Op 19 juni 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een rapport uitgebracht waarin een aantal stoffen worden genoemd die mogelijk methemoglobinemie uitlokkende factoren zijn. De belangrijkste groepen zijn oxiderende stoffen en nitriet- en nitraatverbindingen. Om aanraking of inademing van deze stoffen te voorkomen is het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep mogelijk om beschermende middelen te gebruiken, zoals een mondkapje en handschoenen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 29 juni 2017 te kennen gegeven dat er geen sprake is van een verhoogd gezondheidsrisico in de functie van medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) omdat er geen aparte bemesting plaatsvindt en alle taken met handschoenen en een mondkapje kunnen worden uitgevoerd. Dit geldt ook voor de functies van inpakker koekjes (SBC-code 111190) en productiemedewerker metaal (SBC-code 111171).
2.4.
Desgevraagd hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 21 september 2017 en 27 september 2017 nader gerapporteerd. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 september 2017 is opgenomen dat er voor appellante geen beperking is om handschoenen en een mondkapje te gebruiken. De functie medewerker tuinbouw wordt onveranderd passend geacht omdat alle taken met handschoenen kunnen worden gedaan. Ook de andere twee functies worden passend geacht omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van uitlokkende stoffen.
2.5.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het Uwv met de nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het geconstateerde gebrek in de motivering van het bestreden besluit heeft hersteld. De rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit. Volgens appellante heeft het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar rug- en hartklachten. Appellante is voorts van mening dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen risico is op blootstelling aan methemoglobinemie uitlokkende stoffen in de voor haar geselecteerde functies. Uit het feit dat het Uwv – in beroep – stelt dat een mondkapje of handschoenen gedragen kan worden, maakt appellante op dat het Uwv er niet zeker van is dat in de functies geen uitlokkende stoffen voorkomen. Uit het feit dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat nader overleg met de arbeidskundig analist geen informatie zal opleveren omdat een chemische analyse van stoffen in de werkomgeving niet tot diens vakgebied behoort, kan volgens appellante worden opgemaakt dat het Uwv onvoldoende kennis in huis heeft om te kunnen beoordelen of er uitlokkende stoffen in de functies voorkomen. Verder heeft appellante erop gewezen dat in de informatie van het British Columbia Drug and Poison Information Centre is vermeld dat patiënten met een hartaandoening ergere symptomen kunnen ondervinden of al bij lagere methemoglobine-concentraties symptomen kunnen ontwikkelen. Deze informatie heeft het Uwv ten onrechte niet meegewogen, terwijl vaststaat dat appellante een hartaandoening heeft. Ook acht appellante het niet uitgesloten dat een mondkapje en handschoenen onvoldoende bescherming bieden om het in aanraking komen met methemoglobine veroorzakende stoffen te voorkomen.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Vaststaat dat appellante lijdt aan erfelijk bepaalde methemoglobinemie en dat een verergering van de methemoglobinemie kan ontstaan door blootstelling aan bepaalde exogene stoffen. Appellante dient daarom contact met methemoglobine uitlokkende stoffen te vermijden. In verband hiermee is in de FML opgenomen dat er geen sprake mag zijn van huidcontact met toxinen en bestrijdingsmiddelen en dat appellante niet mag werken met toxinen en bestrijdingsmiddelen.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep, kort gezegd, aangevoerd dat nog steeds niet voldoende vaststaat dat er geen methemoglobine uitlokkende stoffen voorkomen in de voorbeeldfuncties. Daarnaast is zij er niet van overtuigd dat het dragen van handschoenen en een mondkapje voldoende bescherming biedt in het geval er sprake is van uitlokkende stoffen.
4.3.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat de functie van medewerker tuinbouw niet aan de schatting ten grondslag gelegd kan worden en overweegt daartoe als volgt.
4.3.1.
Van belang is dat in de FML is vastgelegd dat appellante niet mag werken met toxinen en bestrijdingsmiddelen. Nu vaststaat dat appellante om medische redenen niet mag werken met toxinen en bestrijdingsmiddelen, dient het Uwv te motiveren dat deze stoffen niet voorkomen in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
4.3.2.
Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 juni 2017 en de daarbij gevoegde informatie van het British Columbia Drug and Poison Information Centre, komt naar voren dat er zeer veel stoffen zijn die methemoglobinemie kunnen uitlokken. De belangrijkste groepen zijn oxiderende stoffen en nitriet- en nitraatverbindingen. Nitraten worden in de landbouwsector toegevoegd aan de bodem tijdens bemesting. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft blijkens het rapport van 27 september 2017 overleg gehad met de arbeidskundig analist over de functie van medewerker tuinbouw. Hieruit kwam naar voren dat deze functie wordt verricht in een omgeving waar potgrond aanwezig is en dat potgrond mogelijk uitlokkende stoffen bevat.
4.3.3.
Gelet op het vorenstaande is de Raad er onvoldoende van overtuigd dat in de functie van medewerker tuinbouw wordt voldaan aan de in de FML neergelegde voorwaarde dat appellante niet wordt blootgesteld aan methemoglobine uitlokkende stoffen.
4.4.
De vraag of het dragen van handschoenen en een mondkapje voldoende bescherming biedt tegen uitlokkende stoffen kan in het midden blijven. In beroep is aan de FML toegevoegd dat er geen bezwaar is tegen het dragen van deze beschermingsmiddelen. Echter, aangezien al was vastgesteld dat appellante niet in aanraking mag komen met toxinen en bestrijdingsmiddelen, wordt deze toevoeging beschouwd als een niet toegestane relativering van deze beperking.
4.5.
Geconcludeerd moet worden dat het Uwv het bestreden besluit niet heeft voorzien van een deugdelijke motivering. Dat leidt de Raad tot de volgende conclusies. Aangezien de functie van medewerker tuinbouw niet aan de schatting ten grondslag gelegd kan worden, resteren slechts twee functies. Bij het ontbreken van voldoende functies die aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen worden gelegd is dat besluit genomen in strijd met de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet WIA en het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Gelet op de gang van zaken in deze procedure en de gelegenheid die het Uwv reeds heeft gehad om zijn besluitvorming te onderbouwen met andere functies, wordt het in dit stadium niet aangewezen geacht het Uwv in de gelegenheid te stellen te bezien of aan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 19 november 2015 andere functies ten grondslag kunnen worden gelegd. De mate van arbeidsongeschiktheid dient per 19 november 2015 gesteld te worden op 100%. Daarom dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd voor zover de rechtsgevolgen van het bestreden besluit – het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid per 19 november 2015 op 36,04% – in stand zijn gelaten.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden bepaald op € 1.024,- voor de kosten van rechtsbijstand en € 20,80 voor reiskosten, in totaal € 1.044,80.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- stelt de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 19 november 2015 op 100%;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.044,80;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 126,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2019.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) O.V. Vries
md