ECLI:NL:CRVB:2019:471
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en deugdelijkheid van motivering door het Uwv in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die lijdt aan erfelijk bepaalde methemoglobinemie. Appellante had zich ziek gemeld op 17 september 2013 en had een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. Het Uwv had in eerdere besluiten de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld, maar appellante was het niet eens met de motivering van het Uwv, vooral met betrekking tot de functie van medewerker tuinbouw. De Raad oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd dat deze functie niet in strijd was met de medische beperkingen van appellante. De Raad concludeerde dat het Uwv het bestreden besluit niet had voorzien van een deugdelijke motivering, waardoor de functie van medewerker tuinbouw niet aan de schatting ten grondslag gelegd kon worden. Dit leidde tot de vaststelling dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 19 november 2015 op 100% gesteld moest worden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.044,80 bedroegen.