ECLI:NL:RBNHO:2020:4909

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
8290122 \ WM VERZ 20-67
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdige betaling proceskosten door officier van justitie in verkeersboetezaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op een beroep dat is ingesteld door betrokkene tegen een beslissing van de officier van justitie. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen en had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Betrokkene stelde dat de officier van justitie niet tijdig de proceskostenvergoeding van € 512,00 had betaald, wat volgens hem gelijkgesteld kan worden met het niet tijdig nemen van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De kantonrechter heeft de zaak behandeld op 12 mei 2020, waarbij zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, aanwezig waren.

De kantonrechter overwoog dat het beroep van betrokkene te vroeg was ingediend, aangezien hij al op 21 november 2019 beroep had ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie van 14 oktober 2019, terwijl de betaling van de proceskosten uiterlijk op 9 december 2019 had moeten plaatsvinden. Hierdoor voldeed betrokkene niet aan de wettelijke eisen voor het indienen van beroep. De kantonrechter verklaarde het beroep van betrokkene niet-ontvankelijk en wees het verzoek om vergoeding van proceskosten en wettelijke rente af. Tevens werd opgemerkt dat er geen wettelijke rente verschuldigd was over de proceskostenvergoeding, omdat de WAHV geen vergoeding van wettelijke rente voorziet.

De uitspraak werd gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, en de griffier, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits de boete meer dan € 70,00 bedraagt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventies
locatie Haarlem
Zaaknummer : 8290122 \ WM VERZ 20-67
CJIB-nummer : [nummer]
Uitspraakdatum : 26 mei 2020
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaak van
[betrokkene]
Gemachtigde : Verkeersboete.nl, mr. N.G.A. Voorbach

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 mei 2020. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Betrokkene is, vertegenwoordigd door gemachtigde, ook verschenen. De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

Betrokkene heeft in deze zaak op 21 november 2019 beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie van 14 oktober 2019. In die beslissing staat dat aan betrokkene een proceskostenvergoeding is toegekend van € 512,00 en dat dit bedrag binnen zes tot acht weken wordt betaald aan de gemachtigde van betrokkene.
Het beroep van betrokkene is blijkens zijn brief van 13 maart 2020 gericht tegen het uitblijven van tijdige betaling van de vergoeding van de proceskosten van € 512,00, waarbij ook aanspraak wordt gemaakt op vergoeding van wettelijke rente. Volgens betrokkene had het bedrag van de proceskostenvergoeding moeten worden betaald op 9 december 2019 (acht weken na de beslissing van de officier van justitie) en is het bedrag feitelijk pas betaald op 13 december 2019.
Betaling van proceskosten door de officier van justitie berust op een publiekrechtelijke grondslag en die betaling kan daarmee gelijkgesteld worden met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat betekent ook dat het uitblijven van (tijdige) betaling kan worden gelijkgesteld met het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:2, onderdeel b, Awb.
Het beroep van betrokkene is dus gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, te weten de niet tijdige betaling van de proceskosten. De kantonrechter acht zich bevoegd daarover te oordelen, omdat één en ander direct samenhangt met de beslissing van de officier van justitie van 14 oktober 2019, waartegen (ook) beroep openstaat.
Een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan op grond van artikel 6:12 lid 2 Awb worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Partijen zijn het erover eens dat de betaling van de proceskosten uiterlijk op 9 december 2019 had moeten plaatsvinden. Daarbij kan in het midden worden gelaten of die termijn volgt uit wettelijke bepalingen dan wel uit algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Betrokkene heeft echter al vóór afloop van die termijn beroep ingesteld, te weten op 21 november 2019, en zonder de officier van justitie eerst in gebreke te hebben gesteld. Betrokkene heeft zijn beroep dus te vroeg ingediend en heeft niet voldaan aan de wettelijke eisen daarvoor. Het beroep van betrokkene moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, is er geen reden om de officier van justitie te veroordelen tot het betalen van proceskosten en geen grond om de officier van justitie te veroordelen tot betaling van wettelijke rente over de proceskosten.
Wat betreft de verzochte wettelijke rente overweegt de kantonrechter ten overvloede nog dat in rechtspraak is geoordeeld dat in artikel 13a WAHV, over de vergoeding van proceskosten, en ook overigens in de WAHV niet is voorzien in een vergoeding van wettelijke rente of toekenning van enige andere vorm van schadevergoeding (zie de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 november 2015, gepubliceerd op
www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:GHARL:2015:9033). Betrokkene kan dus geen aanspraak maken op vergoeding van wettelijke rente.
Bovendien is in artikel 2a WAHV uitdrukkelijk bepaald dat titel 4.4 van de Awb niet van toepassing is op het opleggen en de inning van een administratieve sanctie. Afdeling 4.4 van de Awb gaat over bestuursrechtelijke geldschulden, waaronder de verschuldigdheid van wettelijke rente genoemd in artikel 4:98 Awb. Uit de WAHV volgt dus dat de regeling in de Awb voor de verschuldigdheid van wettelijke rente uitdrukkelijk is uitgesloten. Er is dus ook om die reden geen wettelijke grondslag voor een veroordeling van de officier van justitie om wettelijke rente te vergoeden. Een dergelijke grondslag kan niet zijn gelegen in algemene beginselen van behoorlijk bestuur of het Burgerlijk Wetboek, alleen al gelet op het feit dat een specifieke regeling is getroffen in de WAHV.
Eveneens ten overvloede merkt de kantonrechter op dat voor zover artikel 4:98 Awb, waarop betrokkene een beroep doet, wel van toepassing zou zijn, er ook geen aanspraak is op vergoeding van wettelijke rente. Op grond van artikel 4:98 lid 2 Awb is wettelijke rente niet verschuldigd indien het bedrag ervan bij enige of laatste betaling minder bedraagt dan € 20, dan wel, indien het bestuursorgaan de schuldenaar is, € 10. Niet ter discussie staat dat de officier van justitie vier dagen te laat heeft betaald. Als al wettelijke rente verschuldigd zou zijn, bedraagt die rente in ieder geval (veel) minder dan € 10,00 en bestaat daarop dus geen aanspraak.
De uitspraak
De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
‒ wijst af het verzoek tot vergoeding van de door betrokkene gemaakte proceskosten en de vergoeding van de wettelijke rente over die proceskosten;
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 70,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending: