In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op een beroep dat is ingesteld door betrokkene tegen een beslissing van de officier van justitie. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen en had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Betrokkene stelde dat de officier van justitie niet tijdig de proceskostenvergoeding van € 512,00 had betaald, wat volgens hem gelijkgesteld kan worden met het niet tijdig nemen van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De kantonrechter heeft de zaak behandeld op 12 mei 2020, waarbij zowel de vertegenwoordiger van de officier van justitie als betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, aanwezig waren.
De kantonrechter overwoog dat het beroep van betrokkene te vroeg was ingediend, aangezien hij al op 21 november 2019 beroep had ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie van 14 oktober 2019, terwijl de betaling van de proceskosten uiterlijk op 9 december 2019 had moeten plaatsvinden. Hierdoor voldeed betrokkene niet aan de wettelijke eisen voor het indienen van beroep. De kantonrechter verklaarde het beroep van betrokkene niet-ontvankelijk en wees het verzoek om vergoeding van proceskosten en wettelijke rente af. Tevens werd opgemerkt dat er geen wettelijke rente verschuldigd was over de proceskostenvergoeding, omdat de WAHV geen vergoeding van wettelijke rente voorziet.
De uitspraak werd gedaan door mr. P.J. Jansen, kantonrechter, en de griffier, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mits de boete meer dan € 70,00 bedraagt.